Tekstweergave van NL-WbdRAZU_DL_18980108_001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Abonnemenisprijs:
,
De
Per
drie
maanden,
franca
per
post
f
0,55.
Van
1—3
regels
25
cents,
en
iedere
regel
daarboven
5
cent.
s
s
g
Eukale
nammers
„‚\‚v\‚_
RTT
AA
ii
Se
Jaargaixg
&e.
3.
Zaterdag
S
Jan.
T
_
1898.
_.
Dit
blad
verschijnt
elken
Woensdag
en
Zaterdag.
Advertentien
voor
ditblad
opgegeven
wordeu
teven
E
5
£
:
Arvertentiegrijs
:
È
;
hts
tweemaal
berekend.
Z5
©
5
gratis
opgenomen
in
nog
10
andere
plaatselijke
bladen
Alle
boekhandelaren
ë
prij
Driemaal
plaatsing
wordt
slechts
tweemaa
D
_
f
5
acenten
ep
hrievengaarders
aemen
abonnementen
en
advertentien
aaa,
onnemsnten
aanmerkeliijk
lager;
5
Uitgevers:
ter
Haar
&
Schuiijjt,
—
Leerdam-
5
z
z)
De
Welvaart
van
den
Boer.
De
voorstanders
van
beschermende
rechten
verkondigen
biijna
allen
de
stelling,
dat
men
door
protectie
de
welvaart
van
den
boeren-
stand
moet
bevorderen,
omdat,
als
het
den
boer
goed
gaat,
iedereen
daar
wel
bij
vaart.
Het
laatste
deel
dier
stelling
is
tot
zekere
hoogte
juist;
ook
wij
erkennen,
dat
het
volks-
welzijn
in
hooge
mate
gebaat
is
bij
het
be-
staan
van
een
welvarenden
boerenstand.
Na-
tuurlijk
het
welzijn
van
het
geheel
is
afhan-
kelijk
van
het
welzijn
aller
deelen
en
als
het
dus
een
zoo
belangrijk
deel
als
den
boeren-
stand
niet
goed
gaat,
moet
het
geheel
daardoor
lijden.
Men
overdrijft
echter,
wanneer
men
dien
regel
uitsluitend
voor
de
boeren
wil
laten
gelden;
ook
voor
de
nijverheid,
ook
voor
den
handel,
ook
voor
de
scheepvaart,
kortom
voor
elken
tak
van
het
volksbestaan
is
het
waar,
dat
de
bloei
ervan
tot
het
volks-
welzijn
bijdraagt,
—
en
een
gedrukte
toestand
in
wijder
kring
nadeelig
werkt.
Dat
in
een
tijd,
waarin
het
den
boer
goedgaat,
ook
andere
takken
van
volksbestaan
bloeien,
—
dat
in
tijden
van
achteruitgang
van
den
boer
ook
die
andere
takken
veelal
in
gedrukten
toestand
verkeeren,
is
vooral
een
gevolg
daar-
van;
dat
allen
voor
een
groot
deel
door
al-
gemeene
oorzaken
beheerscht
worden
en
dat
in
het
pansche
wereldverkeer,
als
in
een
in-
gewikkeld
raderwerk,
alles
in
elkander
grijpt
en
daardoor
de
trage
gang
van
enkele
deeien
dadelijk
dien
van
de
andere
tempert.
Waaruit
onmiddellijk
volgt,
dat,
als
men
de
welvaart
van
den
boerenstand
bevorderen
wil
ten
koste
van
die
van
andere
deelen
der
maatschappij,
dit
doel
kwalijk
te
bereiken
is,
omdat
dàn
de
laatstbedoelde
deelen
wéér
ongunstig
op
den
boerenstand
terug
zouden
werken.
*
*
*
Ziedaar
de
fout
blootgelegd,
waaraan
de
in
den
aanhef
bedoelde
stelling
mank
gaat.
Zeker,
een
welvarende
boerenstand
is
voor
het
algemeen
welzijn
van
groote
waarde,
mits
der
boeren
welvaart
natuurlijke
en
geent
kunst-
matige
oorzaken
heett.
Als
de
landman
of
de
veehouder
door
zijn
bedrijf
goed
geld
verdient,
dan
kan
hij
weder-
keerig
anderen
ook
wat
laten
verdienen
—
dit
is
eene
niet
te
weerspreken
waarheid;
maar
als
nu
die
menschen
met
hun
bedrijf
niet
zooveel
verdienen
kunnen,
wordt
iemands
toestand
er
dan
beter
door,
als
men
van
A.
wat
afneemt,
omdat
aan
B.
te
geven,
teneinde
B.
in
staat
te
stellen
dat
aan
A.
weer
te
laten
verdienên?
Wel,
dan
heeft
A.
toch
werk?
Ja,
maar
om
het
geld
weerom
te
verdienen,
dat
hij
eerst
te
veel
heeft
moeten
betalen!
En
zoo
men
meent,
dat
het
anders
is,
dan
moet
men
ons
maar
eens
uitleggen
:
uit
welke
zakken
het
geld
komt,
dat
de
boer
meer
ontvangt.
Maar
er
is
meer.
Als
men
inderdaad
meent,
dat
de
boer
van
bescher:mde
rechten
beter
wordt,
moet
men
ook
aannemen,
dat
van
die
beschermende
rechten
hem
iets
ten
goede
komt,
want
.
..
...
als
hij
dat
alles
weer
moet
laten
verdienen-
zonder
dat
hij
zelf
er
iets
van
krijgt,
dan
is
zijne
welvaart
niet
beter
geworden.
Stel:
de
boer
krijgt
voor
zijn
koren
f10,
naar
den
gewonen
markt-
Prijjs.
Daarvan
kan
hij
niet
leven.
Nu
wordt
het
door
bescherming
f11,
en
dan
kan
hij
wel
leven,
Goed.
Die
f1
geeft
hem
dus
zijn
levens-
onderhoud.
Maar
waar
komt
die
gulden
van-
daan?
Natuurlijk
van
dengene,
die
zijn
graan
koopt.
En
waar
gaat
die
gulden
heen
?
Langs
cen
omweg
zegt
men:
ook
weer
naar
die
graankoopers;
doch
welke
is
die
omweg?
De
boer
heeft
een
broek
en
een
pet
en
schoenen
enz.
gekocht.
Voor
die
verschillende
goederen
besteedde
bijij
het
meer
ontvangen
geld
en
zij,
die
de
goederen
gemaakt
hebben,
hebben
er
iets
aan
verdiend,
maar
ook
..
..
een
deel
moeten
besteden
om
de
grondstoffen
voor
die
artike-
len
te
koopen.
Gesteld
dus,
dat
al
wat
den
oer
duor
beschermende
rechten
ten
goede
komt,
aan
de
broodeters
terugkserde,
dan
zouden
zij
daarvoor
toch
een
deel
aan
grond-
stoffen
moeten
besteden
en
slechts
het
andere
deel
voor
te
verrichten
arbeid
terug
bekomen.
f‚
zoo
men
wil
beweren,
dat
al
wat
de
boer
aan
premiën
meer
ontvangt
dan
vroeger,
döor
de
andere
standen
meer
verdiend
wordt,
zoodat
dezen
er
althans
niet
slechter
van
worden,
—
waar
komt
dan
het
geld
vandaan,
waarvan
de
boer,
die
zonder
bescherming
niet
leven
kan,
voortaan
leven
moet?
Het
is
inderdaad
verwonderlijk,
dat
nuchtere
Hol-
landers,
‘
die
zoo
goed
weten,
dat
men
een-
zelfde
dubbeltje
nooit
tweemaal
kan
uitgeven,
zich
laten
diets
maken,
dat
beschermingsdub
beltjes
hun
tocht
door
de
wereld
kunnen
maken,
zonder
ergens
vandaan
te
komen,
of
overal
goed
kunnen
doen,
zonder
ergens
in
waarde
te
verliezen,
Het
is
er
mee,
alsof
in
een
gezelschap
iemand
een
geldstuk
aan
zijn
buurman
geeft,
die
dat
verder
door
laat
gaan
tot
het
bij
den
eer:ten
gever
terugkeeert.
Als
men
wil,
heeft
ieder
dan
een
geldstuk
ge-
kregen,
maar
niemand
is
er
een
aasje
rijker
door
geworden.
*
*
3
Wanneer
dus
in
waarheid
de
welvaart
van
den
boer
het
algemeen
welzijn
zal
bevorderen,
dan
moet
zij
uit
geheel
andere
oorzaken
voort-
spruiten
dan
uit
bescherming,
die
met
de
eene
hand
geeft,
maar
met
de
andere
neemt
en
veel
al
meer
neemt,
dan
zij
geeft.
En
daarvoor
is
0.
i.
precies
het
omgekeerde
van
bescherming
noodig.
Wij
moeten
niet
den
invoer
van
ons
land
belemmeren,
maar
den
uitvoer
naar
an-
dere
landen
bevorderen.
Wel
zeggen
de
be-
schermers:
»Dat
gaat
immers
nict;
andere
landen
sluiten
hunne
grenzen
voor
ons.*
Toch
niet.
Wel
hier
en
daar,
maar
lang
niet
overal.
En
om
nieuwe
markten
te
zoeken,
is
in-
spanning
noodig,
maar
is
die
te
veel
gevergd
in
het
land
der
wereldontdekkers,
die
vroeger
op
alle
zeeëön
en
in
alle
landen
en
in
alle
werelddeelen
de
eersten
en
de
besten
waren
?
Het
kost
meer
moeite
dan
bescherming,
maar
het
geeft
ook
betere
vruchten.
Alleen,
behalve
ondernemingsgeest
is
er
ook
goede
trouw
en
goed
inzicht
bij
noodig
en
—
het
ons
dit
van
onze
landgenooten
te
moeten
zeg-
gen
—
daaraan
hapert
het
maar
al
te
veel.
De
uitvoer
van
groenten
en
aardappelen
uit
het
Westland
is
grootendeels
te
niet
gegaan
door
bedrog
in
de
waar.
Thans
wordt
aan
onzen
veehandel
veel
kwaad
gedaan
door
be-
smettelijke
veeziekten,
doch,
als
nu
de
Regee-
ring
pogingen
aanwendt
om
die
te
weren,
dan
tracht
men
hare
maatregelen
te
ontduiken,
en
wie
een
ziek
beest
over
de
grenzen
weet
te
smokkelen
denkt
zich
zelven
al
een
heelen
kerel.
Onze
zuivelhandel
is
verloopen,
eens-
deels,
omdat
wij
ons
door
andere
landen
heb-
ben
laten
overvleugelen
in
de
toepassing
van
nieuwere
en
betere
werktuigen,
die
wetenschap
en
ervaring
aan
de
hand
deden,
anderdeels
door
ook
al
te
veel
te
willen
verdienen
en
dus
b.v.
margarine
onder
de
boter
te
mengen.
Dat
men
op
dit
gebied
door
schade
en
schande
wijs
geworden
is,
blijkt
nog
niet,
want
nu
komt
weer
de
klacht
uit
Engeland,
dat
het
varkensvleesch
en
het
spek
te
week
en
oiïie
achtig
is,
wat
toegeschrevan
moet
worden
aan
het
voeren
met
maîïs
in
plaats
van
beter
voe-
derkoren.
Al
weer
dus
dreigt
de
zucht,
om
te
veel
te
willen
verdienen,
schade
toe
te
brengen
aan
een
der
weinige
takken
van
het
landbouwbe-
drijf,
die
nog
voordeel
gaf
en
in
zekere
mate
bloeide,
een
kwaad,
dat
te
meer
te
betreuren
IS,
omdat
de
varkensfokkerij
ook
onder
het
bereik
van
den
kleinen
man
was.
In
Zuid-Afrika
wil
men
ons
vee
wel
hebben,
maar
om
het
er
heen
te
zenden
moeten
wij
gebruik
maken
van
stoomschepen,
die
Engeland
aandoen
en
Engeland
wil
ons
vee
niet
toelaten,
omdat
er
mond-
en
klauw-
zeer
onder
heerscht.
Waarom
wordt
nu
niet
eens
een
poging
aangewend
om
een
lading
vee
rechtstreeks
van
uit
een
Nederlandsche
haven
naar
Zuid-Afrika
te
zenden.
G
Dit
kan
een
eenvoudige
boer
of
veehouder
niet
doen.
Maar
kunnen
voor
zoodanig
plan
niet
eenige
beschermers
van
den
landbouw,
eenige
ondernemende
reeders,
eenige
flinke
veehouders
zich
vereenigen?
Voor
zulk
een
plan
kon
de
regeering
haar
medewerking
ver-
leenen
en
daarmee
aan
den
landbouw,
eene
bescherming
verieenen,
die
de
oude
geestkracht
doet
herleven
in
plaats
van
haar
nog
verder
uit
te
dooven.
Doch
om
hierbij
te
slagen,
moeten
wij
ons
niet
langer
het
verwijt
der
Engelschen
waard
maken:
Het
gebrek
der
Hollanders
in
zaken
van
handel
is,
dat
zij
te
weinig
willen
geven
en
te
veel
vragen.
En
in
de
tweede
plaats
moeten
wij
beden-
ken
dat
om
in
den
vreemde
het
vertrouwen
te
winnen
en
het
eenmaal
géwonnen
hebbende
te
behouden,
het
beste
niet
te
goed
is
en
dat
al,
wat
niet
aan
hooge
eischen
beantwoorden
ì
kan,
van
zelf
is
uitgesloten
!
Zoo
men
dien
weg
bewandelt,
dan
bevor-
|
eene
dert
men
der
boeren
welzijn
op
eene
wijze,
|
die
het
algemeen
welzijn
ten
goede
komt.
e
Een
blik
in
de
toekomst.
R
Nu
wij
staan
aan
den
aanvang
van
een
nieuw
jaar,
is
het
niet
ongewenscht
elkander
op
het
gewicht
van
dat
feit
te
wijzen.
Noodig,
hoogst
noodig
is
bet
met
elkander
de
vraag
te
beantwoorden
:
Wat
zal
1898
ons
brengen?
Wiust
of
verlies;
zegen
of
smart;
vervulling
of
teleurstelling
?
i
p
Wis
eenigszias
weet,
wat
het
leven
is
en
geeft,
moet
—
dunkt
ons
—
terstond
met
een
antwoord
op
die
viaag
gereed
zijn,
Ook
dit
jaar
verbergt
beide
in
zijn
schoot
:
winst
en
verlies;
wij
zullen
in
1898
hetzelfde
waarnemen,
wat
in
alle
vorige
jarer,
j+
in
alle
eeuwen
kan
worden
waargenomen
;
voor
dezelfde
afwisselingen
staan
van
vreugde
en
smart
;
blijdschap
en
verdriet
;
vocr-
en
tegenspoed.
Zoo
is
’taltijd
geweest
en
zoo
zal
het
wel
altijd
blijven.
let
komt
er
eeavoudig
op
aan,
of
wij
met
die
wis-
selingen
onze
winst
kunnea
doen.
Een
mensch
toch,
die
dat
kan
doen,
begrijpt
den
tijd,
waarin
bij
leeft;
ziijn
leven
is
Jeven
in
den
waren
zip
van
dat
woord
Want,
leven
is:
zich
ontwikke.
len,
toenemen,
beter
worden,
in
tegenstelling
met
dood
zijn
;
dat
is
stilstaap,
achteruit
gaan,
steeds
minder
worden.
Zoo
schrijven
wij
dan
alweer
een
woek
—
waar
blijft
de
tijd
?
—
1898,
Wiij
hebben
elkander
het
gebruikelijke:
„Veel
heil
en
zegen
in
het
nieuwe
jaar®
toegeroepen,
en
dat
heeft
den
len
Januari
tot
een
recht
aan-
geramen
en
gezelligen
feestdag
gemaakt,
Dat
geeft
een
mensch
weer
een
nieuw
gevoel
;
dat
doet
hem
zeggen:
het
oude
is
voorbijgegaan,
het
is
alies
nieuw
geworden.
Wij
vormen
nieuwe
plannen;
koesteren
nieuwe
voornemens;
en
terecht!
Een
nieuw
leven
ligt
voor
ons.
Wel
is
waar,
is
alles
eene
voortzetting
van
het
oude,
maar
bij
het
begin
van
een
nieuw
juar
krijgt
alles
een
nieuw
aanzien,
wordt
alles
een
nieuw
kleed
aangedaan
en
worden
wij
als
van
zelf
gewezen
op
nieuwe
plichten,
althans
aan
de
oude
herinnerd.
Daarom
is
het
zuo
goel,
dat
telken
jare
de
1ste
Januari
herdacht
wordt.
Mea
wordt
wakker
geschud
uit
zijn
slaap
van
traag-
heid
en
onverschilligheid.
Daor
liet
weer
een
nieuw
jaar
met
alles,
wat
het
oplevert,
&n
er
wordt
nieuw
leven
geboren,
dat
ons
de
vraag
op
de
lippen
legt:
Wat
zallen
wij
doen
?
Wat
zullea
wij
doen?
Men
zou
te
uitvoerig
wordes,
als
die
vraag
vollediz
moest
beautwoord
worden.
Wij
kuanen
volstaan
met
deze
opmer-
®
king.
Wij
zullen
veel
doen,
heei
veel
doen,
als
wij
maar
iets,
al
i3
hat
o
zicù
zelfs
nog
zo0
weinig,
doen.
Het
komt
ar
boven
alles
op
aan
te
weten,
dat
er
—
zal
het
der
maatschappij
goed
gaan
—
iets
gedaan
moet
worden;
iets
ter
herrormisg,
ter
verbeteriag.
Want
wat
zal
1898
voor
onze
maat-
schappij
opleveren,
als
de
menschen
deuken,
dat
zij
is,
zooals
zij
beboort
te
zijn
?
Niets
dan
on-
heil.
De
toestanden,
waaronder
wij
leven,
ze
zijn
zoo
roodkleurig
niet
als
man
oppervlakkig
zou
denken,
als
wel
eens
wordt
bezeerd.
Het
kan
den
opmerkzamen
mezsch
niet
ontgaan,
dat
er
veel
in
onze
dagen
is,
dat
den
tegenwoordigen
tiijd
tot
een
bhoogst
ernstigen
tijd
maakt.
Ernstig,
zeker
!
Want
wat
dunkt
u
van
eene
maatschappij,
waarin
de
zedelijkheid
weioig
of
geen
vorderingen
maakt,
waaria
wel
om
„brood“,
om
geld
en
goed
ge-
schreeuwd
wordt,
maar
niet
naar
gerechtigheid
wordt
gevraagd;
gerechtigheid.
die
een
volk
ver-
hoogt,
en
waarin
zijn
ware
kracht
gelegen
is?
Wat
duakt
u
van
een
maatschappij,
waarin
de
kinderen
doen
en
laten
wat
z
willen,
ter
mau-
werncod
wetende,
wat
ouderlijk
gezag
is?
Wat
dunkt
u
van
eene
maatscheppij,
waarin
eene
laf-
fe
zelfzuchtende
eoncurrentie
gevoed
wordt,
ter-
wijl
de
hoogste
belangen
meer
en
meer
over
het
hoofd
gezien
worden
?
Wat
zal
er
van
onze
maat-
schappij,
van
onzen
staat,
van
de
geheele
mensch-
heid
worden,
wasneer
men
bij
het
oude
blijft
vol-
staan
en
volharden,
bewerende:
de
wereld
is
al-
tijd
zoo
geweest,
en
ge
doet
het
best
haar
zoote
|
laten
;
het
zal
altijd
wel
zoo
blijven?
Er
moet
iets
gedaan
worden,
ter
hervormiog,
ter
verbetering
van
dat
alles;
wij
mogen
en
kun-
nen
hier
niet
volstaan
met
opmerking:
niets
is
volmaakt
op
deze
wereld,
zal
te
wenschen
overblijven.
Zeker
Jat
is
zoo,
iedere
vervuliing
hoe
gved
op
zich
zelge
ook,
heeft
ook
weer
nieuwe
beloften
in
zich.
Maar
dat
wil
niet
zeggen:
laat
alles
bij
het
cude.
Dan
komt
men
uiet
verder,
ja,
dan
wordt
de
ons
omringende
werkelijkheid
nog
droeviger
dan
zij
ten
slotte
zelfs
zoo
droerig,
dat
er
geen
redden
meer
aan
is,
—
om
een
enkel
voorbeeld
te
zeven
:
Men
beweert,
dat
er
na
korten
ot
langen
tijd
groote
revolutie
komen
z2l.
Wij
moeten
de
is;
E
zeggen:
voor
die
bewering
bestaat
eenigszins
grond.
De
socialistische
denkbeelden
begisnen
veld
te
winnen
en
daarvan
is
weinig
of
geen
altijd
weliets
|
|
Ï
heil
te
verwachten,
Wat
zal
er
van
ons
en
onze
kinderen
worden,
als
wij
niet
ons
best
doen
om
die
revolutie
te
voorkomen
?
Nog
eens:
er
moet
iets
gedaan
worden.
Maar
wat?
verwachten
wij
geen
heil
van
stelsels;
geen
heil
van
het
steeds
aangroeiend
getal
van
instellingen
aan
de
lief-
dadigheid
gewijd.
Misschien
zijn
zij
nuttig,
best
mogeliijjk.
Tot
nu
toe
hebben
Wij
weinig
van
dat
nut
ingezien,
daar
de
zorgeloosheid,
de
ar-
moede
in
plaats
van
af
—
meer
en
meer
toe-
neemt.
Zullen
wij
iets
doep,
en
beginnen
wijer
dadeijk
mede,
dan
moeten
wij
trachten
onze
fouten
en
gibreken
at
te
leggen.
Het
egoïsme
moet
uit
onze
ziel
verbannen
worden,
Alle
hervorming
moet
in
de
allereerste
plaats
van
ODs
zelven
uitgaan.
Wij,
ieder
in
’t
bijzon-
der,
moeten
begrijpen,
dat
wij
beter
moeten
wor-
den,
zal
’t
ook
der
maatschappij
wat
beter
gaan,
Het
is
heel]
gemakkelijk
en
goedkoop
over
de
zonde
in
’t
algemeen
te
spreken,
en
eigen
zonde
niet
op
te
noemen.
Wij
moeten
beseffen,
dat
zoo
de
maatschappij
nog
niet
is,
wat
zij
wezen
moet,
wij,
leden
van
die
maatschappij
daarvoor
mede
vcrantwoordelijk
ziijn;
en
op
grond
daarvaa
onze
kiaderen
zóó
mosten
opvoeden,
dat
zij
wèl
weten,
wat
gehoorzaamheid
is,
en
wat
gerzchtigheid
is.
Als
ieder
arbeidt
in
eigen
kring,
dan
doet
ieder
iets,
en
dragen
wij
allen
iets
biij
tot
hervorming
en
verbetering,
N4tuurîijk,
ook
dit
jaar
zal
wijzen
op
verliezeù
en
winsten,
op
tegenspoed
en
voorspoed,
als
wij
maar
beseffen,
dat
die
afwisge-
lingen
dienen
tot
onze
vorming,
dienen
om
te
beter
de
taak
t;
vervullen,
die
ons
ook
weer
in
dit
jaar
is
opgedragen.
Dan
leven
Wij,
en
zoc-
doende
brenzen
wij
licht
in
de
ons
omringende
duisternis.
Schijne
het
onder
allo
omst1ndigbeden
en
wisselingen
in
aller
huís
en
hart,
Veel
heil
en
zegen
in
het
Nieuwe
jaar!
L.
“emengd
Nieuws.
Oalang
zagen
de
bewoners
van
het
Deen
sche
schiereiland
Dragor
noodseinen
aan
boord
van
een
bark,
welke
aan
den
iagang
van
de
Sont
voor
anker
lag.
Vier
mannen
roeiden
in
cen
boot
erheen.
Zij
vonden
eaavankelijk
niemand
aan
boord.
maar
overal
waren
sporen
van
een
bloedigen
strijd,
Bij
verder
zoeken
vonden
ziij
beneden
den
ka-
pitein
alleen
in
zijn
kajuit
liggen,
bloedend
uit
vele
wonden.
Het
schip
bleek
de
Duitsche
bark
Wodan,
uit
Siettin,
kapt.
Arendt,
tezijn
Des
gewonde
gozagroerder
verhaalte,
dat
er
mui-
farij
aan
boord
was
geweest;
dat
de
geheele
be-
mapcing,
met
den
stuurman
aan
het
hoofd,
hem
aangevallen
en
deerlijk
mishandend
had
en
daar-
na
van
boord
was
gegaan.
Men
haalde
een
dok-
ter,
en
deze
berond,
dat
de
gewonde
in
een
zeer
bedenkelijken
toestand
verkeerde;
maar
de
ka-
pit
in
wilde
volstrekt
zijn
schip
niet
verlaten.
Hij
werd
nu
zoo
geed
mogelijk
verbonden
en
verzorgd,
en
de
dokter
eu
de
mannen
wilden
juist
weer
heen-
gaan,
toen
een
fauw
gekerm
hun
aandacht
trok
en
zj
in
een
andere
ksjuit
een
zwaar
gewonden
matroos
vonden.
De
kapitein
wilde
niet
toestaan.
dat
men
dien
man
van
het
schip
wegvoerde
(
maar
men
haalde
op
verlangen
van
den
dokter
golitic,
en
deze
bracht
den
gewonde
naar
den
vasten
wa).
Hoe
de
zaak
zich
heeft
toegedragen
is
nog
niet
duidelijk.
De
stuuzman
en
zijn
kameraden
toch
hebben
den
Duitsezen
Coneut
een
geheel
andere
lezing
erran
gegeven
dan
de
kapitein.
Zij
verhaalden,
dat
de
kapitein,
plotseling
razend
krankzinnig
Se-
worden,
de
bemanning
aanviel,
en
dat
het
zelf-
verdediging
was,
toen
zij
hem
met
een
bijl
neer-
relden.
Het
gerechtelijk
onderzoek
zal
wel
lî
c
h
t
bren-
gen
ia
de
duistere
zaak.
—
Een
zeidzaam
gelukkig
schot
werd
Maan-
dag
jl.
gedaan
door
den
jager
v.
L.
in
de
ge-
meente
Hsreuc:rspel.
Terwijl
deze
op
de
snip-
penjicht
was
en
tet
dat
doel
in
de
ringvaart
na-
bj
Dirkshorn
met
een
schuitje
langzaam
en
voor-
zichtig
langs
de
breede
rietschoot
voer,
zag
hij
op
korten
afstand
den
kop
van
een
otter,
Aante
leggen
en
te
vuren
was
voor
den
goeden
schutter
het
werk
van
eeu
oogenblik,
masr
groot
was
zij-
ne
verbazing
toen
het
hem,
naderb;
gekomen,
bleek,
dat
hij
met
éé
schot
twee
otters
had
ge-
dood,
terwijl
een
derde
otter,
de
grootste,
zapge-
schoten
bleek
te
zijn.
Daarvoor
gebruikte
bij
het
tweede
schot
van
zijn
dubbelloop
en
hij
doodde
ook
deze.
Behalve
de
drie
huiden,
die,
zooals
bekend
is,
een
belangrijk
bedrag
w‚ard
zijn,
vallen
den
ja-
ger
ook
nog
de
premiën
ten
deel,
dcor
het
Wa-
erschap
gesteld
op
het
dooden
van
otters.
e
e