Tekstweergave van NL-WbdRAZU_DL_18980108_001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Abonnemenisprijs: , De Per drie maanden, franca per post f 0,55. Van 1—3 regels 25 cents, en iedere regel daarboven 5 cent. s s g Eukale nammers „‚\‚v\‚_ RTT AA ii Se Jaargaixg &e. 3. Zaterdag S Jan. T _ 1898. _. Dit blad verschijnt elken Woensdag en Zaterdag. Advertentien voor ditblad opgegeven wordeu teven E 5 £ : Arvertentiegrijs : È ; hts tweemaal berekend. Z5 © 5 gratis opgenomen in nog 10 andere plaatselijke bladen Alle boekhandelaren ë prij Driemaal plaatsing wordt slechts tweemaa D _ f 5 acenten ep hrievengaarders aemen abonnementen en advertentien aaa, onnemsnten aanmerkeliijk lager; 5 Uitgevers: ter Haar & Schuiijjt, Leerdam- 5 z z) De Welvaart van den Boer. De voorstanders van beschermende rechten verkondigen biijna allen de stelling, dat men door protectie de welvaart van den boeren- stand moet bevorderen, omdat, als het den boer goed gaat, iedereen daar wel bij vaart. Het laatste deel dier stelling is tot zekere hoogte juist; ook wij erkennen, dat het volks- welzijn in hooge mate gebaat is bij het be- staan van een welvarenden boerenstand. Na- tuurlijk het welzijn van het geheel is afhan- kelijk van het welzijn aller deelen en als het dus een zoo belangrijk deel als den boeren- stand niet goed gaat, moet het geheel daardoor lijden. Men overdrijft echter, wanneer men dien regel uitsluitend voor de boeren wil laten gelden; ook voor de nijverheid, ook voor den handel, ook voor de scheepvaart, kortom voor elken tak van het volksbestaan is het waar, dat de bloei ervan tot het volks- welzijn bijdraagt, en een gedrukte toestand in wijder kring nadeelig werkt. Dat in een tijd, waarin het den boer goedgaat, ook andere takken van volksbestaan bloeien, dat in tijden van achteruitgang van den boer ook die andere takken veelal in gedrukten toestand verkeeren, is vooral een gevolg daar- van; dat allen voor een groot deel door al- gemeene oorzaken beheerscht worden en dat in het pansche wereldverkeer, als in een in- gewikkeld raderwerk, alles in elkander grijpt en daardoor de trage gang van enkele deeien dadelijk dien van de andere tempert. Waaruit onmiddellijk volgt, dat, als men de welvaart van den boerenstand bevorderen wil ten koste van die van andere deelen der maatschappij, dit doel kwalijk te bereiken is, omdat dàn de laatstbedoelde deelen wéér ongunstig op den boerenstand terug zouden werken. * * * Ziedaar de fout blootgelegd, waaraan de in den aanhef bedoelde stelling mank gaat. Zeker, een welvarende boerenstand is voor het algemeen welzijn van groote waarde, mits der boeren welvaart natuurlijke en geent kunst- matige oorzaken heett. Als de landman of de veehouder door zijn bedrijf goed geld verdient, dan kan hij weder- keerig anderen ook wat laten verdienen dit is eene niet te weerspreken waarheid; maar als nu die menschen met hun bedrijf niet zooveel verdienen kunnen, wordt iemands toestand er dan beter door, als men van A. wat afneemt, omdat aan B. te geven, teneinde B. in staat te stellen dat aan A. weer te laten verdienên? Wel, dan heeft A. toch werk? Ja, maar om het geld weerom te verdienen, dat hij eerst te veel heeft moeten betalen! En zoo men meent, dat het anders is, dan moet men ons maar eens uitleggen : uit welke zakken het geld komt, dat de boer meer ontvangt. Maar er is meer. Als men inderdaad meent, dat de boer van bescher:mde rechten beter wordt, moet men ook aannemen, dat van die beschermende rechten hem iets ten goede komt, want . .. ... als hij dat alles weer moet laten verdienen- zonder dat hij zelf er iets van krijgt, dan is zijne welvaart niet beter geworden. Stel: de boer krijgt voor zijn koren f10, naar den gewonen markt- Prijjs. Daarvan kan hij niet leven. Nu wordt het door bescherming f11, en dan kan hij wel leven, Goed. Die f1 geeft hem dus zijn levens- onderhoud. Maar waar komt die gulden van- daan? Natuurlijk van dengene, die zijn graan koopt. En waar gaat die gulden heen ? Langs cen omweg zegt men: ook weer naar die graankoopers; doch welke is die omweg? De boer heeft een broek en een pet en schoenen enz. gekocht. Voor die verschillende goederen besteedde bijij het meer ontvangen geld en zij, die de goederen gemaakt hebben, hebben er iets aan verdiend, maar ook .. .. een deel moeten besteden om de grondstoffen voor die artike- len te koopen. Gesteld dus, dat al wat den oer duor beschermende rechten ten goede komt, aan de broodeters terugkserde, dan zouden zij daarvoor toch een deel aan grond- stoffen moeten besteden en slechts het andere deel voor te verrichten arbeid terug bekomen. f‚ zoo men wil beweren, dat al wat de boer aan premiën meer ontvangt dan vroeger, döor de andere standen meer verdiend wordt, zoodat dezen er althans niet slechter van worden, waar komt dan het geld vandaan, waarvan de boer, die zonder bescherming niet leven kan, voortaan leven moet? Het is inderdaad verwonderlijk, dat nuchtere Hol- landers, die zoo goed weten, dat men een- zelfde dubbeltje nooit tweemaal kan uitgeven, zich laten diets maken, dat beschermingsdub beltjes hun tocht door de wereld kunnen maken, zonder ergens vandaan te komen, of overal goed kunnen doen, zonder ergens in waarde te verliezen, Het is er mee, alsof in een gezelschap iemand een geldstuk aan zijn buurman geeft, die dat verder door laat gaan tot het bij den eer:ten gever terugkeeert. Als men wil, heeft ieder dan een geldstuk ge- kregen, maar niemand is er een aasje rijker door geworden. * * 3 Wanneer dus in waarheid de welvaart van den boer het algemeen welzijn zal bevorderen, dan moet zij uit geheel andere oorzaken voort- spruiten dan uit bescherming, die met de eene hand geeft, maar met de andere neemt en veel al meer neemt, dan zij geeft. En daarvoor is 0. i. precies het omgekeerde van bescherming noodig. Wij moeten niet den invoer van ons land belemmeren, maar den uitvoer naar an- dere landen bevorderen. Wel zeggen de be- schermers: »Dat gaat immers nict; andere landen sluiten hunne grenzen voor ons.* Toch niet. Wel hier en daar, maar lang niet overal. En om nieuwe markten te zoeken, is in- spanning noodig, maar is die te veel gevergd in het land der wereldontdekkers, die vroeger op alle zeeëön en in alle landen en in alle werelddeelen de eersten en de besten waren ? Het kost meer moeite dan bescherming, maar het geeft ook betere vruchten. Alleen, behalve ondernemingsgeest is er ook goede trouw en goed inzicht bij noodig en het ons dit van onze landgenooten te moeten zeg- gen daaraan hapert het maar al te veel. De uitvoer van groenten en aardappelen uit het Westland is grootendeels te niet gegaan door bedrog in de waar. Thans wordt aan onzen veehandel veel kwaad gedaan door be- smettelijke veeziekten, doch, als nu de Regee- ring pogingen aanwendt om die te weren, dan tracht men hare maatregelen te ontduiken, en wie een ziek beest over de grenzen weet te smokkelen denkt zich zelven al een heelen kerel. Onze zuivelhandel is verloopen, eens- deels, omdat wij ons door andere landen heb- ben laten overvleugelen in de toepassing van nieuwere en betere werktuigen, die wetenschap en ervaring aan de hand deden, anderdeels door ook al te veel te willen verdienen en dus b.v. margarine onder de boter te mengen. Dat men op dit gebied door schade en schande wijs geworden is, blijkt nog niet, want nu komt weer de klacht uit Engeland, dat het varkensvleesch en het spek te week en oiïie achtig is, wat toegeschrevan moet worden aan het voeren met maîïs in plaats van beter voe- derkoren. Al weer dus dreigt de zucht, om te veel te willen verdienen, schade toe te brengen aan een der weinige takken van het landbouwbe- drijf, die nog voordeel gaf en in zekere mate bloeide, een kwaad, dat te meer te betreuren IS, omdat de varkensfokkerij ook onder het bereik van den kleinen man was. In Zuid-Afrika wil men ons vee wel hebben, maar om het er heen te zenden moeten wij gebruik maken van stoomschepen, die Engeland aandoen en Engeland wil ons vee niet toelaten, omdat er mond- en klauw- zeer onder heerscht. Waarom wordt nu niet eens een poging aangewend om een lading vee rechtstreeks van uit een Nederlandsche haven naar Zuid-Afrika te zenden. G Dit kan een eenvoudige boer of veehouder niet doen. Maar kunnen voor zoodanig plan niet eenige beschermers van den landbouw, eenige ondernemende reeders, eenige flinke veehouders zich vereenigen? Voor zulk een plan kon de regeering haar medewerking ver- leenen en daarmee aan den landbouw, eene bescherming verieenen, die de oude geestkracht doet herleven in plaats van haar nog verder uit te dooven. Doch om hierbij te slagen, moeten wij ons niet langer het verwijt der Engelschen waard maken: Het gebrek der Hollanders in zaken van handel is, dat zij te weinig willen geven en te veel vragen. En in de tweede plaats moeten wij beden- ken dat om in den vreemde het vertrouwen te winnen en het eenmaal géwonnen hebbende te behouden, het beste niet te goed is en dat al, wat niet aan hooge eischen beantwoorden ì kan, van zelf is uitgesloten ! Zoo men dien weg bewandelt, dan bevor- | eene dert men der boeren welzijn op eene wijze, | die het algemeen welzijn ten goede komt. e Een blik in de toekomst. R Nu wij staan aan den aanvang van een nieuw jaar, is het niet ongewenscht elkander op het gewicht van dat feit te wijzen. Noodig, hoogst noodig is bet met elkander de vraag te beantwoorden : Wat zal 1898 ons brengen? Wiust of verlies; zegen of smart; vervulling of teleurstelling ? i p Wis eenigszias weet, wat het leven is en geeft, moet dunkt ons terstond met een antwoord op die viaag gereed zijn, Ook dit jaar verbergt beide in zijn schoot : winst en verlies; wij zullen in 1898 hetzelfde waarnemen, wat in alle vorige jarer, j+ in alle eeuwen kan worden waargenomen ; voor dezelfde afwisselingen staan van vreugde en smart ; blijdschap en verdriet ; vocr- en tegenspoed. Zoo is ’taltijd geweest en zoo zal het wel altijd blijven. let komt er eeavoudig op aan, of wij met die wis- selingen onze winst kunnea doen. Een mensch toch, die dat kan doen, begrijpt den tijd, waarin bij leeft; ziijn leven is Jeven in den waren zip van dat woord Want, leven is: zich ontwikke. len, toenemen, beter worden, in tegenstelling met dood zijn ; dat is stilstaap, achteruit gaan, steeds minder worden. Zoo schrijven wij dan alweer een woek waar blijft de tijd ? 1898, Wiij hebben elkander het gebruikelijke: „Veel heil en zegen in het nieuwe jaar® toegeroepen, en dat heeft den len Januari tot een recht aan- geramen en gezelligen feestdag gemaakt, Dat geeft een mensch weer een nieuw gevoel ; dat doet hem zeggen: het oude is voorbijgegaan, het is alies nieuw geworden. Wij vormen nieuwe plannen; koesteren nieuwe voornemens; en terecht! Een nieuw leven ligt voor ons. Wel is waar, is alles eene voortzetting van het oude, maar bij het begin van een nieuw juar krijgt alles een nieuw aanzien, wordt alles een nieuw kleed aangedaan en worden wij als van zelf gewezen op nieuwe plichten, althans aan de oude herinnerd. Daarom is het zuo goel, dat telken jare de 1ste Januari herdacht wordt. Mea wordt wakker geschud uit zijn slaap van traag- heid en onverschilligheid. Daor liet weer een nieuw jaar met alles, wat het oplevert, &n er wordt nieuw leven geboren, dat ons de vraag op de lippen legt: Wat zallen wij doen ? Wat zullea wij doen? Men zou te uitvoerig wordes, als die vraag vollediz moest beautwoord worden. Wij kuanen volstaan met deze opmer- ® king. Wij zullen veel doen, heei veel doen, als wij maar iets, al i3 hat o zicù zelfs nog zo0 weinig, doen. Het komt ar boven alles op aan te weten, dat er zal het der maatschappij goed gaan iets gedaan moet worden; iets ter herrormisg, ter verbeteriag. Want wat zal 1898 voor onze maat- schappij opleveren, als de menschen deuken, dat zij is, zooals zij beboort te zijn ? Niets dan on- heil. De toestanden, waaronder wij leven, ze zijn zoo roodkleurig niet als man oppervlakkig zou denken, als wel eens wordt bezeerd. Het kan den opmerkzamen mezsch niet ontgaan, dat er veel in onze dagen is, dat den tegenwoordigen tiijd tot een bhoogst ernstigen tijd maakt. Ernstig, zeker ! Want wat dunkt u van eene maatschappij, waarin de zedelijkheid weioig of geen vorderingen maakt, waaria wel om „brood“, om geld en goed ge- schreeuwd wordt, maar niet naar gerechtigheid wordt gevraagd; gerechtigheid. die een volk ver- hoogt, en waarin zijn ware kracht gelegen is? Wat duakt u van een maatschappij, waarin de kinderen doen en laten wat z willen, ter mau- werncod wetende, wat ouderlijk gezag is? Wat dunkt u van eene maatscheppij, waarin eene laf- fe zelfzuchtende eoncurrentie gevoed wordt, ter- wijl de hoogste belangen meer en meer over het hoofd gezien worden ? Wat zal er van onze maat- schappij, van onzen staat, van de geheele mensch- heid worden, wasneer men bij het oude blijft vol- staan en volharden, bewerende: de wereld is al- tijd zoo geweest, en ge doet het best haar zoote | laten ; het zal altijd wel zoo blijven? Er moet iets gedaan worden, ter hervormiog, ter verbetering van dat alles; wij mogen en kun- nen hier niet volstaan met opmerking: niets is volmaakt op deze wereld, zal te wenschen overblijven. Zeker Jat is zoo, iedere vervuliing hoe gved op zich zelge ook, heeft ook weer nieuwe beloften in zich. Maar dat wil niet zeggen: laat alles bij het cude. Dan komt men uiet verder, ja, dan wordt de ons omringende werkelijkheid nog droeviger dan zij ten slotte zelfs zoo droerig, dat er geen redden meer aan is, om een enkel voorbeeld te zeven : Men beweert, dat er na korten ot langen tijd groote revolutie komen z2l. Wij moeten de is; E zeggen: voor die bewering bestaat eenigszins grond. De socialistische denkbeelden begisnen veld te winnen en daarvan is weinig of geen altijd weliets | | Ï heil te verwachten, Wat zal er van ons en onze kinderen worden, als wij niet ons best doen om die revolutie te voorkomen ? Nog eens: er moet iets gedaan worden. Maar wat? verwachten wij geen heil van stelsels; geen heil van het steeds aangroeiend getal van instellingen aan de lief- dadigheid gewijd. Misschien zijn zij nuttig, best mogeliijjk. Tot nu toe hebben Wij weinig van dat nut ingezien, daar de zorgeloosheid, de ar- moede in plaats van af meer en meer toe- neemt. Zullen wij iets doep, en beginnen wijer dadeijk mede, dan moeten wij trachten onze fouten en gibreken at te leggen. Het egoïsme moet uit onze ziel verbannen worden, Alle hervorming moet in de allereerste plaats van ODs zelven uitgaan. Wij, ieder in ’t bijzon- der, moeten begrijpen, dat wij beter moeten wor- den, zal ’t ook der maatschappij wat beter gaan, Het is heel] gemakkelijk en goedkoop over de zonde in ’t algemeen te spreken, en eigen zonde niet op te noemen. Wij moeten beseffen, dat zoo de maatschappij nog niet is, wat zij wezen moet, wij, leden van die maatschappij daarvoor mede vcrantwoordelijk ziijn; en op grond daarvaa onze kiaderen zóó mosten opvoeden, dat zij wèl weten, wat gehoorzaamheid is, en wat gerzchtigheid is. Als ieder arbeidt in eigen kring, dan doet ieder iets, en dragen wij allen iets biij tot hervorming en verbetering, N4tuurîijk, ook dit jaar zal wijzen op verliezeù en winsten, op tegenspoed en voorspoed, als wij maar beseffen, dat die afwisge- lingen dienen tot onze vorming, dienen om te beter de taak t; vervullen, die ons ook weer in dit jaar is opgedragen. Dan leven Wij, en zoc- doende brenzen wij licht in de ons omringende duisternis. Schijne het onder allo omst1ndigbeden en wisselingen in aller huís en hart, Veel heil en zegen in het Nieuwe jaar! L. “emengd Nieuws. Oalang zagen de bewoners van het Deen sche schiereiland Dragor noodseinen aan boord van een bark, welke aan den iagang van de Sont voor anker lag. Vier mannen roeiden in cen boot erheen. Zij vonden eaavankelijk niemand aan boord. maar overal waren sporen van een bloedigen strijd, Bij verder zoeken vonden ziij beneden den ka- pitein alleen in zijn kajuit liggen, bloedend uit vele wonden. Het schip bleek de Duitsche bark Wodan, uit Siettin, kapt. Arendt, tezijn Des gewonde gozagroerder verhaalte, dat er mui- farij aan boord was geweest; dat de geheele be- mapcing, met den stuurman aan het hoofd, hem aangevallen en deerlijk mishandend had en daar- na van boord was gegaan. Men haalde een dok- ter, en deze berond, dat de gewonde in een zeer bedenkelijken toestand verkeerde; maar de ka- pit in wilde volstrekt zijn schip niet verlaten. Hij werd nu zoo geed mogelijk verbonden en verzorgd, en de dokter eu de mannen wilden juist weer heen- gaan, toen een fauw gekerm hun aandacht trok en zj in een andere ksjuit een zwaar gewonden matroos vonden. De kapitein wilde niet toestaan. dat men dien man van het schip wegvoerde ( maar men haalde op verlangen van den dokter golitic, en deze bracht den gewonde naar den vasten wa). Hoe de zaak zich heeft toegedragen is nog niet duidelijk. De stuuzman en zijn kameraden toch hebben den Duitsezen Coneut een geheel andere lezing erran gegeven dan de kapitein. Zij verhaalden, dat de kapitein, plotseling razend krankzinnig Se- worden, de bemanning aanviel, en dat het zelf- verdediging was, toen zij hem met een bijl neer- relden. Het gerechtelijk onderzoek zal wel c h t bren- gen ia de duistere zaak. Een zeidzaam gelukkig schot werd Maan- dag jl. gedaan door den jager v. L. in de ge- meente Hsreuc:rspel. Terwijl deze op de snip- penjicht was en tet dat doel in de ringvaart na- bj Dirkshorn met een schuitje langzaam en voor- zichtig langs de breede rietschoot voer, zag hij op korten afstand den kop van een otter, Aante leggen en te vuren was voor den goeden schutter het werk van eeu oogenblik, masr groot was zij- ne verbazing toen het hem, naderb; gekomen, bleek, dat hij met éé schot twee otters had ge- dood, terwijl een derde otter, de grootste, zapge- schoten bleek te zijn. Daarvoor gebruikte bij het tweede schot van zijn dubbelloop en hij doodde ook deze. Behalve de drie huiden, die, zooals bekend is, een belangrijk bedrag w‚ard zijn, vallen den ja- ger ook nog de premiën ten deel, dcor het Wa- erschap gesteld op het dooden van otters. e e