Tekstweergave van GA-1970_MB057_00133
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
van
1798
vooraf
gingen
.
Artikel
24
schafte
de
eigenlijk
gezegde
heerlijke
rechten
af
,
dus
de
rechten
,
die
invloed
gaven
op
plaatselijk
bestuur
en
op
benoeming
van
ambtenaren
.
Volgens
artikel
27
vervielen
de
jacht
-
en
vis
-
rechten
op
eens
anders
grond
of
water
.
Grote
onzekerheid
bleef
er
echter
bestaan
over
tal
van
andere
rechten
,
welke
zowel
verbonden
aan
heerlijk
-
heden
als
bij
geheel
andere
verhoudingen
voorkwamen
.
Het
in
Frankrijk
verwaarloosde
onderscheid
tussen
leen
en
heerlijkheid
werkte
na
in
de
tekst
van
artikel
25
der
Burgerlijke
en
Staatkundige
Grondregels
,
waarvan
het
eerste
lid
luidt
:
Alle
Tiend
,-
Chijns
-
of
Thijns
-,
Nakoops
-,
Afstervings
-
en
Naastings-Regten
,
van
welken
aard
,
mitsgaders
alle
andere
Regten
of
Ver
-
plichtingen
,
hoe
ook
genoemd
,
uit
het
Leenstelsel
of
Leenrecht
afkomstig
,
en
die
hunnen
oorsprong
niet
hebben
uit
een
wederzijdsch
vrijwillig
en
wettig
verdrag
,
worden
,
met
alle
de
gevolgen
van
dien
,
als
strijdig
met
der
Burgeren
gelijkheid
en
vrijheid
,
voor
altijd
vervallen
verklaard
'.
Geen
der
genoemde
rechten
kwam
echter
uit
het
leenstelsel
voort
en
het
artikel
schafte
dus
niets
af
.
Daar
dat
niet
de
bedoeling
geweest
kan
zijn
menen
wij
met
De
Mevere
,
12
dat
de
woorden
:
uit
het
Leenstelsel
of
Leenrecht
af
-
komstig
,
gelezen
moeten
worden
als
:
voorkomende
bij
leenverhoudingen
,
uitvloeisel
van
regeermacht
en
in
strijd
met
de
rechten
van
de
mens
en
de
burger
.
Het
recht
van
de
wind
is
in
1798
in
het
geheel
niet
genoemd
en
dat
kan
er
op
wijzen
,
dat
het
niet
als
een
al
te
zwaar
drukkende
last
gevoeld
werd
.
In
Zeeland
wordt
het
onder
het
mom
van
erfpacht
nog
wel
betaald
.
13
De
Meyere
meent
evenwel
dat
het
als
vervallen
beschouwd
moet
worden
en
dat
alle
verplichting
tot
een
geldelijke
prestatie
,
uit
dit
recht
voortvloeiende
,
is
opgeheven
.
Zij
beroept
zich
daarbij
op
de
afschaffing
van
de
regeerrechten
door
artikel
24
der
Staatsregeling
van
1798
,
de
door
artikel
53
van
die
regeling
gewaarborgde
vrijheid
van
bedrijf
en
ten
derde
op
de
strijdigheid
van
het
windrecht
met
de
rechten
van
de
mens
en
de
burger
.
Zij
moet
echter
toegeven
dat
de
rechtspraak
op
dit
punt
nogal
onvast
is
.
Soms
werd
de
op
een
molen
rustende
rente
vervallen
verklaard
als
verband
houdende
met
windrecht
en
dwangmalerij
.
Een
enkele
maal
werd
het
bedrag
verminderd
.
Dan
weer
werd
de
rente
zuiver
als
deel
van
de
koopprijs
van
de
molen
be
-
schouwd
,
zodat
zij
geheel
betaald
moet
worden
.
14
Vrijwel
gedurende
de
gehele
eerste
helft
van
de
negentiende
eeuw
werd
door
de
Amsterdamse
molenaars
het
windgeld
zonder
meer
betaald
.
Het
tijdvak
,
waarvoor
de
gemeente
de
heffing
van
dit
recht
van
de
ontvanger
der
registratie
voor
de
gerechtelijke
en
administratieve
akten
pachtte
,
bedroeg
nog
steeds
tien
jaren
.
Voor
het
laatst
werd
dit
overeengekomen
op
2
maart
1840
,
gerekend
van
1
januari
van
dat
jaar
af
.
De
pachtsom
bleef
steeds
ƒ
180
,—
per
jaar
.
12
).
C
.
de
Meyere
,
Oude
nog
bestaande
zakelijke
rechten
,
Amsterdam
1928
,
blz
.
26
.
18
M
.
van
Hoogstraten
,
De
molens
van
Zeeland
,
Middelburg
1964
,
blz
.
36
,
55
,
61
,
68
,
76
,
105
,
122
,
163
,
166
,
190
;
De
Mevere
,
o.c
.
blz
.
161-164
,
165-166
.
De
casusposities
zijn
niet
steeds
volkomen
gelijk
.
14
De
Meyere
,
a.w
.
blz
.
160
.
115