Tekstweergave van GA-1969_JB061_00018

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
betere plek , om de schepen binnen en buiten de palen gade te slaan , dan het in het IJ vooruitstekende Hoofd . Het bewijs , dat hier de plaats van afscheid - nemen bij uitnemendheid was , wordt door de steen van 1569 zelf geleverd . Even naar de in beeld gebrachte vrouw gekeken en men zal ontdekken , dat de kunstenaar haar opstelde achter de muur van een rondeelachtig bolwerk . Is de steen dan abusievelijk in de Schreierstoren terecht gekomen ? Ik meen , dat het antwoord als volgt moet luiden . Het Hoofd , eerst later Kamperhoofd geheten 7 , lag op slechts weinige schreden afstand . De toren was een stadsgebouw . Aan amo - tie binnen afzienbare tijd dacht niemand . Wilde men een ornament aanbrengen , dat alle schepelingen van hoog tot laag lief was en de eeuwen zou trotseren , dan moest het hier gebeuren . Er konden twee vliegen in één klap worden geslagen . Door het woord Scrayer-Hovck te laten beitelen , bewerkte de regering ook , dat deze archaïsche , torennaam geworden , plaatsnaam voorlopig niet verloren zou gaan . * * * Toen Gebhard schreef , had reeds een andere versie het hoofd opgestoken . Niet aan schreien moest worden gedacht , heette het plotseling , maar aan schrijlings . De bijval , welke deze opvatting kreeg , wekt verbazing . Tot heden toe wordt zij gehuldigd ; maar weinige schrijvers , die zich met de oudheden van Amster - dam occuperen , wagen het van haar af te wijken . Schuchter geven sommigen naast deze nog één of meer andere verklaringen . Het is echter bon ton , de schrijlings - theorie te laten prevaleren . Reeds lange tijd sloeg ik aan de nieuwe hypothese , die gewoonlijk ' verkocht ' wordt als een loodzware waarheid , geen geloof . De herkomst was mij onbekend en allen , wie ik naar de auctor intellectualis vroeg , bleven het antwoord schuldig . Om klaarheid in deze aangelegenheid te brengen , was , zo begreep ik , een speciaal onderzoek nodig . Ik geloof dit tot een goed einde te hebben gebracht en op grond daarvan de hypothese te moeten verwerpen . Voor zover ik kon nagaan , was D . C . Meijer Jr . ( 1839-1908 ) de man , in wiens brein het schrijlings-denkbeeld gerijpt is . In het door Dr . A . Bredius , Dr . H . Brugmans e.a . op touw gezette en tot uitgave gebrachte werk ' Amsterdam in de zeventiende eeuw ' nam Meijer de behandeling van het hoofdstuk ' Groei en bloei der stad ' voor zijn rekening . Op voortreffelijke wijze kweet hij zich van zijn taak ( 1897 ). Geen toejuiching echter verdient de in zijn beschrijving gelanceerde uitspraak inzake de afleiding van de naam Schreierstoren . Een ganse reeks van auteurs heeft hij er mee op een dwaalspoor gebracht . Wie bladzijde 99 voor zich legt , vindt spoedig de nogal kreupele sluitrede : Van ouds heette de landtong 7 J . ter Gouw , Geschiedenis van Amsterdam , dl . V ( 1886 ), blz . 73 ; id ., Amstelodamiana , 3e druk ( 1874 ), blz . 131 en 175 . 14