Tekstweergave van GA-1968_MB055_00188
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
naam
en
steeg
in
het
begraafregister
van
de
Nieuwe
Kerk
ingeschreven
.
Men
zal
met
mij
eens
zijn
,
dat
het
al
heel
gek
zou
moeten
zijn
,
wanneer
hij
niet
de
vader
was
van
de
schoenmaker
,
die
kort
na
de
dood
van
deze
Cornelis
Adriaensz
met
het
uithangbord
Bredero
te
voorschijn
kwam
.
Of
hij
identiek
was
met
de
bovengenoemde
kuiper
?
Het
is
moeilijk
te
zeggen
.
Ik
probeerde
tevergeefs
nog
iets
meer
over
hem
te
vinden
door
middel
van
Jan
Luyttgens
en
huisvrouw
.
Er
was
echter
slechts
één
akte
,
die
niets
verder
hielp
,
maar
zo
Brederodiaans
is
,
dat
ik
het
niet
laten
kan
die
te
noemen
.
Op
23
december
1593
verscheen
de
voormalige
zuivelkoper
Jan
Luyttgens
voor
notaris
Jacob
Gijsbertsz
en
verklaarde
plechtig
,
dat
hij
'
een
nieuwe
graeuwe
broeck
,
rockgen
,
ende
nsteyne
wambeys
,
een
paar
cousen
ende
schoenen
alles
nieuwe
,
item
een
swarte
mantel
',
en
tenslotte
nog
'
twe
goede
hemde
'
van
'
medogende
lieden
'
had
gekregen
en
ze
niet
zou
verzetten
of
veraliëneren
,
maar
ze
op
zijn
eigen
lijf
zou
dragen
.
Het
is
niet
onwaarschijnlijk
,
dat
een
kuiper
tot
haringpakker
wordt
en
van
de
Achterburgwal
de
hoek
om
naar
de
Wijde
Steeg
verhuist
.
Maar
het
is
maar
niet
zo
vast
te
stellen
en
ertegen
pleit
,
dat
in
het
register
op
de
rentebrieven
reeds
in
1563
sprake
is
van
Cornelis
Adriaensz
de
haringpakker
.
Er
zijn
nog
genoeg
uitgangspunten
,
zoals
het
huis
van
de
kuiper
,
het
merk
van
Adrvaen
Cornelisz
op
het
graf
in
de
Nieuwezij
ds
Kapel
,
de
peten
van
zijn
kinderen
,
en
andere
.
Maar
het
is
goed
,
dat
er
iets
in
petto
blijft
,
want
in
1985
en
2018
zullen
er
stellig
weer
herdenkingen
zijn
.
Ongetwijfeld
zullen
dan
de
mogelijkheden
op
het
Amsterdamse
gemeente-archief
-
in
de
vorm
van
nog
meer
indices
-
weer
groter
zijn
.
Conclusie
Hier
wil
ik
besluiten
met
een
algemener
beschouwing
.
Van
ouds
is
veel
gepraat
en
geschreven
over
de
stand
van
Bredero
.
Van
een
doodeenvoudige
schoenmakerszoon
steeg
hij
bij
sommigen
tot
een
deftig
man
.
Was
zijn
laatste
liefde
,
Magdalena
Stockmans
,
een
Dortse
brouwersdochter
,
werke
-
lijk
zo
onbereikbaar
voor
Garbrant
Adriaensz
Bredero
?
Al
prijkt
zij
nu
,
door
de
positie
van
haar
nageslacht
,
als
lid
van
de
aristocratie
,
uit
het
feit
dat
zij
vriendschappelijk
omgingen
,
zou
ik
zeggen
van
niet
.
Bijzonderheden
over
Magdalena
en
over
haar
echtgenoot
,
Issac
van
der
Voort
'
de
bruine
Brabander
',
gaf
ik
in
het
maandblad
van
1954
.
Dr
.
J
.
G
.
van
Dillen
heeft
over
dit
complex
van
verschijnselen
voor
zover
de
familie
Bredero
betreft
stellig
het
beste
geschreven
.
Ik
verwijs
naar
zijn
artikel
in
het
Tijdschrift
voor
Geschiedenis
van
1935
en
naar
wat
hij
publiceerde
over
Amsterdam
in
Bredero's
tijd
in
de
Gids
van
datzelfde
jaar
.
In
het
laatste
artikel
noemt
hij
als
een
van
de
grote
Amsterdammers
Jan
Jacobsz
Huydecoper
,
die
in
1608
een
buitenplaats
te
Maarsseveen
kocht
.
Ik
vraag
mij
af
,
of
Van
Dillen
niet
even
zou
hebben
opgekeken
,
wanneer
hij
had
gehoord
van
de
verwantschap
van
de
grote
koopman
met
de
dichter
.
In
Bredero's
tijd
,
de
periode
van
de
opkomst
der
Republiek
en
vooral
van
Amsterdam
,
lagen
in
de
Hollandse
steden
standsverhoudingen
nog
helemaal
niet
vast
.
In
één
familie
gingen
verschillende
personen
,
en
daar
-
door
ook
hun
afstammelingen
,
soms
verschillende
kanten
uit
,
omhoog
,
162