Tekstweergave van GA-1966_MB053_00127
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
einde
te
onderzoeken
,
of
het
niet
doelmatig
zou
zijn
om
zich
van
de
vermoutmolens
te
ontdoen
door
openbare
verkoop
of
wel
door
dezelve
in
het
openbaar
aan
de
meestbiedende
te
verpachten
.
De
wethouder
,
Mr
.
A
.
G
.
van
Meurs
,
trad
op
als
voorzitter
van
de
commissie
,
leden
waren
de
raadsleden
jhr
.
P
.
H
.
Goll
van
Franckenstein
en
J
.
A
.
Verhamme
.
Sedert
1823
hadden
de
molens
per
jaar
gemiddeld
slechts
ƒ
455,84
opge
-
leverd
,
zoals
blijkt
uit
onderstaande
opgave
(
in
guldens
).
Maal
-
en
rasplonen
Onkosten
Winst
Verlies
1823
15.446,25
16.426,95
980,70
1824
15.059,18
14.431,64
%
627,53
%
1825
18.023,33
15:662,10
%
2.361,22
%
1826
16.723,67
15.989,79
%
733,87
%
1827
15.334,05
15.796,78
462,73
De
onkosten
bestonden
uit
(
in
guldens
):
1823
1824
1825
1826
1827
belastingen
250,93
190,05
%
208,72
231,42
228,04
%
onkosten
aan
de
molens
5896,80
4356,21
4132,19
%
5141,54
%
4874,95
assurantie
181
,
145,50
145,50
145,50
145,50
gereedschappen
182,80
176,72
%
1032,04
350,45
398,47
salarissen
en
tractementen
2945,05
2849,32
%
3225,23
3180,83
2995,45
knechtslonen
4304,40
4202,10
4322,70
4053
—
4226,90
kantooronkosten
238,40
120,05
95,50
83,55
51,92
%
hak
-
en
rasplonen
2209,65
2172,15
2280,55
2603,60
2597,90
diverse
uitgaven
217,92
219,53
219,67
199,90
277,67
In
1823
,
1824
en
1825
hadden
de
commissarissen
van
de
stadsverfhout
-
molens
ieder
jaar
ƒ
1000
,—
bij
de
stedelijke
ontvanger
gestort
;
in
1826
en
1827
ieder
jaar
ƒ
2000
,—.
De
commissie
had
haar
rapport
gereed
op
10
december
1828
.
Onder
verwijzing
naar
de
bovenaangehaalde
cijfers
,
op
grond
van
welke
zij
echter
door
een
rekenfout
de
gemiddelde
jaarlijkse
winst
ƒ
200
,
—
te
laag
stelde
,
besloot
zij
,
dat
uit
een
financieel
oogpunt
beschouwd
het
behoud
der
vermoutmolens
niet
kon
worden
aangeraden
.
De
stortingen
bij
de
ge
-
meentelijke
ontvanger
waren
geen
overwinst
,
maar
werden
voor
een
groot
deel
gedaan
uit
het
in
1823
van
de
vorige
rekening
overgebrachte
saldo
van
ƒ
5.246,65
,
dat
in
1827
was
gedaald
tot
ƒ
525,85
%.
De
commissie
schreef
het
verminderen
van
de
opbrengst
der
verfhoutmolens
na
1823
toe
aan
het
feit
,
dat
niet
langer
het
verfhout
door
de
gedetineerden
in
het
Rasphuis
voor
een
zeer
gering
loon
werd
geraspt
en
tot
spaanders
gekapt
.
Dit
werk
moesten
commissarissen
nu
tegen
betaling
van
daghuur
laten
verrichten
,
welke
daghuur
bij
dit
bijzonder
moeilijke
en
zware
werk
vrij
hoog
was
.
Het
hakken
was
meermalen
door
forse
mannen
,
die
het
dagen
-
lang
beproefd
hadden
,
opgegeven
.
Van
1819
tot
1822
bedroegen
de
hak
-
en
rasplonen
gemiddeld
f
1.162,50
per
jaar
,
van
1823
tot
1827
daarentegen
gemiddeld
f
2.372,77
per
jaar
.
Bezwaar
tegen
het
verkopen
van
de
molens
zou
het
aan
de
buiten
zijn
toedoen
zonder
werk
gekomen
boekhouder
J
.
Siegenbeek
toe
te
kennen
pensioen
zijn
.
De
overige
geëmploveerden
109
■