Tekstweergave van GA-1966_MB053_00123
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
spelen
,
zijn
:
'
Satan
,
Weerelt
,
Vleys
,
de
Maecht
'.
Het
Verloren
'
in
de
titel
vertelt
ons
de
afloop
,
waarin
Gerret
Kooch
zich
zeker
oprecht
verheugde
.
Toen
hij
83
was
,
dichtte
hij
een
vers
op
een
zekere
Maria
,
die
een
'
geestelijck
leven
'
aan
zou
nemen
.
Er
was
blijkbaar
belangstelling
voor
dit
vers
,
want
het
werd
gedrukt
en
kon
worden
gezongen
:
'
Tot
dese
maeght
haer
eer
,
verheft
hier
uwe
stem
,
En
singt
eens
op
de
wijs
van
'
t
Saligh
Bethlehem
'.
Kooch
juichte
Maria's
beslissing
van
harte
toe
,
maar
in
een
ander
geval
sprak
hij
zijn
afkeuring
uit
.
Dat
was
in
juli
1668
,
toen
Anna
Danijs
,
een
Antwerps
meisje
,
in
het
klooster
wilde
gaan
.
Anna
was
hoogst
waar
-
schijnlijk
de
jongere
zuster
van
Maria
Danijs
,
die
in
hetzelfde
jaar
trouwde
met
de
Amsterdamse
notaris
Gerrit
van
Breugel
.
Haar
ouders
,
Pieter
Danijs
van
Antwerpen
en
Maria
Leendersz
Raven
,
waren
in
1637
in
Amsterdam
getrouwd
,
maar
teruggekeerd
naar
Antwerpen
.
Er
waren
veel
contacten
met
Amsterdam
,
waar
een
zoon
Gerrit
Danijs
zich
later
weer
zou
vestigen
.
Voor
Anna
dichtte
Gerret
Kooch
,
toen
zij
voor
familie
-
bezoek
in
Amsterdam
was
,
een
'
Corte
vermaening
aen
J
.
Anna
Danijs
gedaen
tot
afraedinge
van
haer
al
te
vroege
resolutie
tot
een
beslooten
clooster
leeven
tot
Antwerpen
als
sijnde
maer
17
jaer
out
geschiet
in
julij
1668
'.
Tijdens
een
maaltijd
las
hij
haar
het
vers
voor
,
echter
zonder
enig
succes
.
'
En
gelooft
mijn
t'is
bequamer
Een
goodts
dienst
in
vrije
staet
,
Die
acht
ick
Godt
aengenaemer
,
Als
die
hem
so
binden
laet
'.
Hij
schildert
het
moeilijke
kloosterleven
en
gaat
verder
:
'
Sij
behooren
te
gebieden
Door
een
wet
int
oopenbaer
,
Geen
inkleeding
mocht
geschieden
Voor
de
vier
en
twintich
jaer
.
Dit
sal
ick
U
altoos
seggen
,
Indien
ghij
mijn
dochter
wacrt
,
K
sou
U
wis
dat
stuck
ontlcggen
Tot
ghij
beeter
waert
bedaert
'.
Bij
dit
gedicht
sluit
Kooch
enige
jaren
later
aan
met
een
gedicht
over
een
klopje
,
een
geestelijke
dochter
,
die
hielp
bij
allerlei
parochiale
werkzaam
-
heden
en
oudtijds
o.a
.
aan
de
huizen
klopte
om
te
waarschuwen
dat
de
mis
zou
worden
bediend
.
'
Op
het
voorgaende
gedicht
Doen
Catharijn
onkuys
haer
maechde
staet
onteerde
,
Met
een
getroude
man
seer
schandelijck
boeleerde
,
Gaf
reeden
ick
mijn
pen
oock
tot
haer
naedeel
keerde
.
]
Iet
onderwijs
dat
was
wel
goet
,
Hadt
Catrijn
haer
daer
bij
gehouwen
.
Ten
baet
niet
wat
men
seyt
of
doet
Aen
die
haer
self
te
veel
betrouwen
'.
105