Tekstweergave van GA-1963_JB055_00062

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
men moet toegeven , dat de stijl van de tegenwoordige journalisten beter ver - zorgd is . Zat het meisje nu op de rug van de walvis naast Neptunus , zoals Moes wil 1 ), of zat zij ergens in de nabijheid van het drijvende gevaarte ? Dit laatste is blijkbaar de opvatting van Breen . Enigszins verhelderend in deze materie werkt een post , die men vindt in de Thesauriersrekeningen van Amsterdam 2 ): ' Jacob Lenartsz , schilder , over sijn arbeytsloon ende verschoten penningen,bij hem verdient aen dien Visch ende Neptunus , die gemaeckt worde tegende compste van Sijn Excellentie hier ter stede II , IX , XI . De schilder Jacob Lenaertsz ., die tussen 1563 en 1587 wordt vermeld en de zoon was van een zeeman uit Zandvoort , was volgens Carel van Mander een goed schilder en uitmuntend glasschrijver , Verwonderlijk vaardig en aartig van hande - ling , zoodat men in zijn tijd nauw zijns gelijke zou hebben weten te vinden '. Voor het bedrag van 2 ponden , 9 schellingen en 11 groten ( d.i . 14 gulden , 19 stuivers en 8 penningen ) had hij dus de walvis en het beeld van Neptunus vervaardigd , doch hij had niet de wapens van de Oosterse hoofdsteden geschilderd . In verband met een en ander zou ik de bovenstaande passage in het verslag van de intocht als volgt willen interpreteren : Toen de vloot de Nieuwebrug was gepasseerd , zag men in het water een grote van hout vervaardigde en beschilderde walvis met op zijn rug zittend een beeld van Neptunus met de drietand in zijn hand . Naast dit beeld zat een fraai gekleed meisje ; beiden waren omringd door specimina van goederen , die Amsterdam uit het Oosten betrok . De walvis lag gemeerd dicht bij het huis , waarin het meisje woonde , terwijl voor elke hoek van dit ' huis van nering ' een zuil stond , waaraan de geschilderde wapens van de steden aan de Oostzee waren bevestigd . Zowel de walvis met zijn last als het versierde huis waren in de ogen van de verslaggever bijzonder fraai om te zien . Breen moest erkennen , dat hij nog nooit van een ' Huis van Nering ' te Amster - dam had gehoord en vroeg zich af of dit soms een navolging was van het be - roemde ( uit 1564 daterende ) Oosterse Huis te Antwerpen . ' Hier ter stede hebben voor zoover ik weet , de Oostzeehandelaars nimmer een eigen huis bezeten ', eindigt hij zijn commentaar . De vraag is echter of ' huis van nering ' in bovenaangehaalde tekst niet een - voudigweg betekent een huis waarin een nering wordt uitgeoefend . Men zou geneigd zijn aan deze uitlegging de voorkeur te geven , omdat men tot dusverre de betiteling ' Huis van Nering ' voor een speciaal huis te Amsterdam nog nimmer in de archieven is tegengekomen . Iets anders is , of in het verhaal van de intocht van Prins Willem sprake is van een bepaald huis als centrum van de Oosterse handel , dat dus in 1580 aan het l ) Amsterdamse }) Jaarboekje ( 1897 ), blz . 4/5 . -) P . Scheltema , AemsteVs Oudheid , VIL ( 1885 ), blz . 160 . 60