Tekstweergave van GA-1961_JB053_00016

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
HET LEVEN VAN JOHAN ENGELBERT ELIAS DOOR MEJUFFROUW DR. I. H. VAN EEGHEN Het vorig jaar vonden de lezers in het jaarboek een soort autobiografie van Dr. Johan E. Elias: „Een overzicht van mijn leven als historicus”. De titel zegt het echter al, het behandelt slechts één speciaal facet, hoewel natuurlijk het voor ons belangrijkste van het leven van ons ere Ud. Nu wij dit jaar nog twee stukken van hem kunnen publiceren, meen ik goed te doen daaraan nog een overzicht van meer algemene strekking toe te voegen. Enige jaren voor zijn dood schreef Elias mij een brief, waarin hij het voorstel deed de povere resten van zijn familiepapieren aan het Gemeente Archief te ver - maken. Uiteraard ging de Gemeente-Archivaris daarop gretig in en toen het archief je in de afgelopen herfst in Amsterdam arriveerde, bleken de verwachtingen daar geensdeels te hoog gespannen. De papieren waren, zoals Elias zelf reeds had geschreven, een bijeenraapsel van allerlei uiteenlopende bestanddelen. Op 28 februari 1958 verklaarde hij aan zijn vriend Belonje, hoe dat was gekomen: „Immers heeft een oudtante van mijn vader bij codicil bepaald, dat alle geschreven papier in haar nalatenschap (en zij bezat het femiliearchief!) na haar dood moest verbrand worden. Zoodat er maar een klein pakketje bewaard is gebleven, dat ik met mijn eigen paperassen aan het Gemeente-Archief van Amsterdam heb gele - gateerd.” En ook in Nijmegen bij de terugtocht van de Duitsers in 1944 is in het huis van zijn broer nog het een en ander verbrand. De papieren echter, die bewaard bleven, waren veelal vergezeld door aanteke - ningen van Elias zelf: rake en originele opmerkingen, die de stukken als het ware een plaats in de historie geven. Elias bewaarde volstrekt niet alles, wat hij in handen kreeg, zelfs betrekkelijk weinig en wel uitsluitend zaken, die hem als belangrijk troffen. Zo is er een typische 19de eeuwse collectie van gelukwensen van de jonge kinderen Elias aan hun ouders, die hij wegborg als „proeven van feestelijk sierpapier”, want in de cliché-gelukwensen zelf zag hij niets. Dan bewaarde hij de brieven van en over zijn vriend en medeminnaar van familie - geschiedenis, Louis Calkoen, wiens tragisch einde hem diep trof. Met een van de zeldzame exemplaren van diens merkwaardige familieboek schonk hij die bij de opruiming van zijn bibliotheek aan zijn vriend Belonje. In een kort schrijven zette hij de geschiedenis daarvan uiteen, een menselijk drama in enkele woorden uitgebeeld. Tenslotte noem ik uit de allerlaatste tijd een brief, waarop Elias in zijn karakteristiek handschrift aantekende: ~Deze brief van D. C. van Eibergen Santhagens is zeer merkwaardig door hetgeen er in medegedeeld wordt over de toestanden te Amsterdam, ten tijde van de begrafenis van Tante Jes ter Meulen, in den verschrikkelijken laatsten oorlogswinter 1944/1945.” 12