Tekstweergave van GA-1960_MB047_08005
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
remedie
versocht
was
bij
het
E.
HofF
gelijck
oock
d.d.
deputati
op
het
raedthuys
van
Amsterdam
vergeselschapt
met
twee
broederen
uyt
den
classe
van
Amsterdam
haere
Achth.
hebben
voorgestelt
eenige
insolentien
so
van
de
oude
Portugaelsche
Joden,
als
van
de
nieuwe
Hoogduytsche
die
apart
vergaederinge
aenstellen,
van
de
wekken
oock
de
Portugeesche
haer
vreemt
houden,
haere
Achtb.
hebben
geantwoordt
dat
verscheyden
dingen
voor
desen
haer
niet
en
waeren
ter
ooren
gecomen,
en
souden
den
schout
ernstelijck
belasten
daerop
te
letten.’
De
kerkeraad
krijgt
geen
voet
meer
aan
de
grond.
Dat
wil
echter
niet
zeggen,
dat
ze
niet
meer
is
gaan
klagen
bij
het
stadsbestuur.
De
keur
van
1616
was
per
slot
van
rekening
nog
steeds
in
wezen.
Een
enkel
maal
zien
wij
de
afgevaardigden
van
de
kerkeraad
bij
burgemeesteren
remonstreren
over
zaken,
die
daarin
niet
worden
genoemd.
Zo
op
5
oktober
1645
als
Ds.
Wachtendorp
‘bij
de
strate
gaende
gesien
heeft
dat
gehele
straten
ende
bruggens
met
groene
bossen
beset
sijn
tot
gerief!
der
Jootsche
ceremoniën
in
haer
feest
der
Louwhutten’
en
op
28
maart
1680,
als
Ds.
Homma
op
de
dag
des
Heren
moet
constateren
-
door
een
naar
binnen
gezonden
spion
-,
dat
op
de
hoek
van
de
Korte
Houtstraat
de
Joden
een
spel
van
Esther
en
Haman
spelen.
Die
ontheiliging
van
de
dag
des
Heren
maakt
nog
vaker
een
punt
van
zorg
uit
voor
de
kerkeraad.
Uiteraard
is
echter
de
kerkeraad
het
meest
bezig
met
de
feitelijke
over
-
tredingen
van
de
keur
van
1616.
Daar
is
in
de
eerste
plaats
het
verbod
voor
de
Joden
conversatie
met
Christenvrouwen
te
hebben,
dat
wilde
zeggen
vleselijke
gemeenschap.
Klaarblijkelijk
hadden
de
rijke
Joden
gaarne
Christenen
als
dienstmaagden
en
uiteraard
werd
de
verhouding
soms
wel
eens
te
intiem.
Daartegen
ijverde
de
kerkeraad
voortdurend.
Al
op
29
december
1611
is
daarvan
sprake
en
daarna
telkens
weer,
zo
in
1614,
1620
en
1623.
Nog
op
15
november
1663
lezen
wij;
‘De
dienstmaegden
bij
de
Joden
wonende
ende
lidmaten
der
gemeente
sijn(de)
souden
door
de
isroederen
des
quartiers
elck
in
haer
wijck
opgesocht,
voor
het
peryckel
haerder
sielen
gewaerschuwt
ende
vermaent
worde
sulcke
huysen
te
ver
-
laten,
en
bij
de
Christenen
te
gaen
woonen.’
Een
tweede
punt,
dat
de
keur
van
1616
bepaaldelijk
verbood,
was
het
spreken
en
schrijven
‘tot
versmadenisse
van
onse
Christelijke
religie’.
Dit
nu
kwam
vaak
voor
bij
bekering
van
Joden
tot
een
ander
geloof.
Herhaalde
-
lijk
is
van
die
bekeringen
sprake
in
de
acta
van
de
kerkeraad.
In
1625
opent
de
rij
met
Isaac
Levy,
die
school
gaat
bij
rector
Sladius
en
die
al
vroeger
in
Bordeaux
is
gedoopt.
In
de
17de
eeuw
zijn
de
Portugese
Joden
onder
die
bekeerlingen
verre
in
de
meerderheid.
En
dit
is
te
begrijpen,
gezien
de
vele
contacten,
die
juist
bij
hen
vroeger
met
de
niet
Joodse-wereld
hadden
bestaan.
Angst
voor
het
vreemde,
die
bij
de
Asjkenasische
Joden
zeer
veel
voorkwam,
speelde
hier
geen
rol.
Verschillende
van
die
bekeringen
verliepen
rustig,
maar
bij
een
enkel
verzette
de
familie
zich
en
dan
viel
er
allicht
wel
eens
een
boos
woord
op
het
geloof,
waartoe
het
lid
van
de
familie
was
overgegaan.
De
kerkeraad
zond
dan
telkens
weer
zijn
afgevaardigden
naar
het
stadsbestuur.
171