Tekstweergave van GA-1960_MB047_04024
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Verdere
aanhalingen,
hoe
aardig
die
ook
zouden
kunnen
zijn,
moeten
wij
achterwege
laten.
Voldoende
is
het
te
constateren,
dat
het
geld,
dat
Michiel
Bruyningh
voor
zijn
jonge
zoon
spendeerde,
goed
was
besteed.
De
jonge
Jason
geeft
een
alleraardigst
verslag
van
de
feesten,
waar
hij
zijn
ogen
uit
het
hoofd
keek
en
zijn
oren
goed
te
luisteren
legde.
Ik
wil
eindigen
met
een
opwindend
voorval,
dat
op
de
terugreis
plaats
vond.
Op
die
terugreis
sloten
de
heren
Amman
en
van
Stockum
zich
nog
bij
het
gezelschap
aan,
in
plaats
van
de
heren
Hoffstad
en
van
Eys.
Op
23
maart
bereikte
men
weer
de
republiek
en
kwam
na
Zevenaar
te
zijn
gepas
-
seerd
aan
de
Oude
Rijn,
een
half
uurtje
van
Arnhem
vandaan.
Daar
was
een
voorpost
van
het
Arnhemse
kantoor
van
de
Amsterdamse
Admiraliteit,
waar
de
convooien
en
licenten
van
in-
en
uitgevoerde
goederen
werden
geheven,
wat
wij
tegenwoordig
douane
zouden
noemen.
Weer
laat
ik
Jason
zelf
aan
het
woord;
‘En
meende
gerustelijk
den
Oude
Rijn
te
passeeren,
maar
onverhoeds
wierd
onse
vreugt
gestoort
door
een
vent
die
schreeu
-
wende
uvt
zijn
huys
vloog
als
een
bulhond
blaffende
uyt
zijn
nest,
en
zijde
ons
op
een
brutale
manier,
dat
wij
tol
moesten
betaalen,
en
dat
niet
alleen,
maar
ook
onse
bagagie
stuk
voor
stuk
opschrijven,
en
waarderen,
waarvan
hem
dan
3%
betaald
moest
worden.
Wij
lachten
hertelijk
over
zijn
fraay
discours
en
vroegen
hem
beleefdelijk;
wat
voor
een
buffel
dat
hij
was
die
ons
dat
afvroeg?
en
of
hij
eenig
regt
daartoe
had
en
yder
honsvod
konden
ons
dat
afvraagen?
Waarop
hij
zeyde;
‘lk
ben
commies
de
recherche.’
En
blindelings
wilde
wij
dat
gelooven
want
’t
boven
gezegde
gaf
ons
bewijs
genoeg
dat
hij
een
zoodanige
was;
maar
egter
terwijl
een
commies
de
recherche
ook
behoorde
den
lijst
te
verstaan,
vroegen
en
vergde
dien
schoone
dronken
commies
dat
hij
ons
in
den
lijst
aantonnen
zoude
’t
articul
op
welkers
gront
hij
ons
vergde
van
onze
bagagie
licent
te
betaalen,
en
toen
was
Hans
klaar;
‘Ja,
ik
zei
’t
jou
toonen’
zeyde
hij
wel
20
maal
in
een
adem.
De
lijst
quam
voor
den
dag,
maar
ik
beklaagde
se
seer,
want
wel
50
maal
wierd
die
door
zijn
ongenadige
vuysten
doorbladert
en
herbladert
en
hij
zelf
door
een
mijner
compagnons
geklopt
en
gesmeeten
dat
den
kamer
daar
van
dreunde,
maar
Sr.
Uyl
vond
niets
dat
hem
in
sijn
kraam
kon
dienen.
IJndelijk
attrapeerde
hij
’t
articul,
waarin
staat
dat
paarden
en
rund
-
vee
in
die
landen
koomende
zullen
moeten
betaalen.
Wij
recipieerde
hem,
hij
zou
wat
te
bed
gaan
leggen,
en
slaapen
uyt
en
bedenken
zig
dan
of
hij
niet
reeden
had
om
te
gelooven
of
hij
zoo
een
beesje
met
hoorens
was,
en
ordonneerde
voort
aan
den
koetzier
in
de
pont
te
rijden.
Dat
geschieden,
maar
commies
bulderbast
in
plaats
van
te
bed
te
gaan
-
naar
onze
wel
-
menende
raad,
liet
zijn
paartje
zadelen,
en
reed
naar
Aernhem.
Een
quartiers
uurs
naar
hem
quaamen
daar
ook
en
wierden
aan
den
poort
gericipieert
door
honderde
van
menschen
benevens
dien
cavalier
te
paard.
lemand
van
ons
gezelschap
wilde
nog
met
hem
gaan
spreeken,
en
offereeren
de
coffers
in
den
herberg
in
zijn
bijzijn
te
ontpakken,
maar
in
’t
toetreeden
quam
een
heer
tot
ons,
zeggende;
‘Wij
hadde
gantsch
andere
verwagting
van
uw.
Gij
zijt
voor
smouzen
die
veel
pakgoederen
bij
zig
hadden
den
ontfanger
aange
-
diend.
Komt
laat
ons
naar
hem
toe
gaan.’
Dit
gedaan
zijnde
en
’t
geval
hem
verhaalt
hebbende,
ging
den
heer
ontfanger
met
ons
naar
den
poort
in
’t
commieshuysje,
en
ontbood
ons
en
de
commies
daarin,
vraagende
ons
in
94