Tekstweergave van GA-1960_MB047_04023

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
EEN DERTIENJARIG AMSTERDAMMERTJE BIJ DE KEIZERSKRONING TE FRANKFORT IN 1742 Waarschijnlijk waren het bijna allen jongelui van in de twintig jaren, die op 18 januari 1742 in Amsterdam in de Arnhemse postwagen stapten met als uiteindelijke bestemming Frankfort. Daar zou de Rooms-Koning Karei als zevende keizer van die naam worden gekroond en die kroning wilden zij meemaken. Het waren de heren Reus, Hoffstad, van Eys, Hebenstreid, Asschenberg, du Fay en Munch. De rijke wijnkoopman Michiel Bruyningh had echter ook nog zijn oudste zoon, de dertienjarige Jason, aan dit gezel - schap toevertrouwd. Op wat kinderlijke, maar toch zeer levendige wijze heeft de jonge Jason zijn reiservaringen neergeschreven. Al direct begint het verhaal met een vermakelijk tafereel. In de herberg in Amersfoort, waar het gezelschap eet, treft men ‘een persoon die een taal sprak dewelke geen mensch verstaan kon. Hij was deftig gekleed in kleederen rijkeUjk met bont gevoert, draa - gende ook een mus van pels. Deeze mensch zat meede aan tafel en als dezelve iets eeten wilde stiet hij met den arm aan dengeene die naast hem sat, en knikte met het hooft naa die schootel, uyt welke hij begeerde. Ik zegge hij sprak een onverstaanbaare taal en dierhalven kon men ook niet weeten wat landsman hij was, dog om der kleederen wille hield men hem voor een Russ. Zijn weg waar naar Amsterdam. Nu mogt ijmand mij vraagen hoe kan zoo een mensch die een overstaanbare taal spreekt rijse; hier op moet ik zegge dat hij een papier had waar op de route zijner rijse geschreven was, en in een sak allerley geld, welke hij den hospes voorleyde, waaruyt dezelve nemen moeste het geen hij hem schuldig was.’ Het grootste gedeelte vati het journaal is uiteraard gewijd aan de kroningsfeesten in Frankfort. De familie van de heer Reus, die daar woonde, onthaalde het Hollandse gezelschap en ook de jonge Jason op gulle wijze. Zakelijke belangen zullen daaraan misschien ook niet geheel vreemd zijn geweest. De famile bezat grote wijngaarden, die tussendoor ook nog werden bezichtigd, en Michiel Bruyningh zal wel tot de afnemers van hun wijnen hehhen gehoord. Hadden de jongelui, die veelal behoorden tot Duitse of sterk op Duitsland georienteerde families, dus goede introducties, ook het Hollandse geld deed een duit in het zakje. Dat besefte de dertienjarige Jason al ter dege; wanneer zij de pas gekroonde keizer gaan zien spijzen, schrijft hij; ‘en hehhen ’t geluk gehad in de kaamer te koomen niet door onse hilletten, maar om dat wij de slooten van de deur gesmeert hebben.’ 93