Tekstweergave van GA-1960_MB047_04011

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Hulpbank van lening no. 4 aan de Weesperstraaty voorgevel en plattegrond gelijkstraats. Alleen het portaal voor het publiek en een paar achter de schutting tussen dit portaal en de Nieuwe Achtergracht gelegen bergschuren moesten in 1900 voor wegaanleg worden afgebroken. Het over - blijvende huis,, reeds onvoldoende en ongeschikt voor de behoefte, was niet door bijbouwing naar de west:(ijde tot een doelmatige hulpbank te maken, c(pdat tot algehele afbraak werd besloten. de Bank van Lening werd aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. Dit hield verband met de in 1910 tot stand gekomen Pandhuiswet. Deze wet beoogde een einde te maken aan het euvel, dat door de onvolkomen wettelijke regeling van het beleenbedrijf gedurende de 19de eeuw het clandestiene beleenbedrijf in de vorm van koop met recht van wederinkoop zich sterk had ontwikkeld. Art. 2 bepaalde, dat in elke gemeente, waarin aan een gemeentelijke bank van lening genoegzame behoefte bestaat, een zodanige bank wordt opgericht. Particuliere banken van lening mochten volgens artikel 13 alleen na toelating door Burgemeester en Wethouders worden gevestigd. Bij raadsbesluit van 23 juli 1913 werd het reglement op de Stadsbank van Lening gewijzigd in verband met het verlenen van voor - schot op pensioen. Voor de Commissie van Toezicht op de Stadsbank van Lening wezen Burgemeester en Wethouders uit hun midden een voorzitter aan; de vier leden, van wie twee leden van de gemeenteraad moesten zijn, werden door de raad benoemd. Bij de instelling van deze commissie in 1911 bestonden er 13 banken, waarin gedurende dat jaar 1.225.932 panden werden beleend tegen een totaal verstrekt bedrag van ƒ 5.087,483,70. Het personeel bestond toen uit 162 man. Langzamerhand liep het aantal panden echter terug en verminderde het aantal banken. Als eerste werd bank no. 6, Prinsengracht 81