Tekstweergave van GA-1960_JB052_00110

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
dat alles volgens het bestek was uitgevoerd. Zij vroegen daarom de timmerman Adriaan de Jonge, dat voor hen na te gaan. Op 10 september 1697 verklaarde die, dat hij na bestudering van het hofje, het bestek en de bouwtekeningen tot de slotsom was gekomen, dat de aannemer zich niet precies aan bestek en tekeningen had gehouden, maar bij de uitvoering er voornamelijk op had gelet, wat het werk vereiste, en soms minder, soms meer dan het bestek aangaf had gedaan. Daar het laatste veel vaker was voorgekomen dan het eerste, beëindigde Adriaan de Jonge zijn betoog; „ik oordele het besteck in die maniere meer als voldaan is”. De regenten waren tevreden en dat toonden zij ook. Toen zij op 11 november 1699 een laatste afrekening hielden, betaalden zij hem voor het buitenwerk ƒ2310.2.8. en gaven hem daarenboven nog ƒ4OO. —, omdat hij „het werck loffelijck heeft opgemaeckt”, zoals in de resolutiën werd opgenomen. De beschoeiing van de wal, die de eigenaren toen zelf moesten betalen, kwam nog eens op ƒ2OOO. te staan. En zo werd het hofje met de grond in het grootboek gesteld op een waarde van ƒ57106.15.8. En tientallen jaren lang zou het op de balansen op dat bedrag genoteerd bhjven. Pieter Adolfse de Zeeuw, die eerst gewoon maar Pieter Adolfse had geheten, was in 1639 in Goes geboren en als jongeman naar Amsterdam gekomen. Hij was dus al 55 jaar, toen hij het Deutzen bouwde, en hij deed dat in een rustige laat bodewijk XIV stijl. Aan de gracht zag men twee woonhuizen en een poort ertussen, gesierd met de wapens van Agneta Deutz en haar beide echtgenoten, waartussen de reeds geciteerde spreuk en erboven de regentenkamer. Het huis links van de ingang werd van ouds ver - huurd, aanvankelijk voorƒ24o. per jaar, later voor meer. In 1742 woonde hier J. Carel Six, de keurmeester van de turf, gemakkehjk dicht bij zijn werk, want het Turfdragers - gildehuis lag iets verder op de gracht, vlak bij de Vijzelstraat. Het huis rechts van de ingang werd aanvankelijk door de kastelein van het Deutzen Hofje bewoond en alleen een pakkelder werd verhuurd. Aan het hof zelf met een arduinstenen pomp in het midden lagen de twintig huisjes, ieder met kelder, twee kamers boven elkaar en een zolder. En op het eind van het Hof lag de loggia. In 1703 werd daar nog een vernieuwing ingevoerd. Op 6 juni „is ook geresolveert op t verzoek van de Oude Vrouwen, die in de donkere avond op de plaats niets en konnen zien, nog eenige klokken booten, een lantaarn met de oly daer toe, te geeven, mitsgaders een klokje, om van alle gehoord te kunnen werden.” Aan de achterkant staken over de lage huisjes van het Hof de achtergevels van de Kerkstraathuizen. Pas op het eind van de 19de en in het begin van deze eeuw hebben regenten die successievelijk aangekocht. trap aan de rechterzijde van de poort voerde naar de regentenkamer, die telkens drie grote ramen aan de ene zijde op de gracht, aan de andere zijde op het Hof Agneta Deutz had in haar laatste levensjaren vaak haar gedachten laten gaan over de meubilering van dit vertrek. In haar codicil van 27 oktober 1691 had zij al bepaald, dat daar de volgende meubelen zouden komen: „de ijzere geldkist ende grote pultrum met zijn voet, ende tot meubleeringe en behangen van de kamer bestelle ick de tapijten, zijnde boscage, nu hangende in de blaauwe kamer, en waarvan nog een stuk of twee boven in de kas leggen, en zullen op de gemelte kamer werden geplaatst alle de tapijten, stoelen, de duytsche grote bijbel, een spiegel met vergulde lijst, daar mijn cijfer op staat. 106