Tekstweergave van GA-1959_MB046_08016
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
duizend
Mark
zuiveren
gouds,
half
voor
de
Keizerlyke
kemer,
en
half
voor
den
geprivileerden
ofte
met
al
zulke
voorregten
begaafd,
verbeuren.
Tot
meerder
bevestiging
van
dit
heb
ik,
bovengen,
dezen
brief
eigenhandig
onderschreeven,
daar
by
drukkende
myn
gewoonly
zegel.
Gegeeven
in
1603.
jaar
na
de
geboorte
onzes
Verlossers
op
den
eersten
dag
van
de
May
maand.
De
‘Levensbeschrijving’
vermeldt
eveneens
het
belangrijke
feit,
dat
Jacob
zulke
uitstekende
gedichten
schreef,
dat
‘zijn
lof
zig
door
andere
landen
verspreid
moet
hebben’.
Degene,
die
hier
Jacob
Lescaille
tot
poëta
laureatus
gekroond
heeft,
kan
m.i.
niemand
anders
geweest
zijn
dan
Philipp
von
Zesen.
Immers,
alles
wat
er
volgt
op
de
naam
Philip
van
Reesen
heeft
duidelijk
betrekking
op
hem.
Hij
immers
was
gemachtigd
sinds
1667
als
‘comes
palatinus’
iemand
tot
dichter
te
kronen,
waarvan
hij
een
druk
gebruik
gemaakt
heeft.
In
de
Deutschgesinnte
Genossenschaft
vinden
we
niet
minder
dan
25
gelauwerde
dichters.
De
kroning
van
Jacob
Lescaille
moet
plaats
gevonden
hebben
tussen
1667
(reis
van
Von
Zesen
naar
Duitsland,
waarop
de
waardigheid
van
‘Hofgraaf’
hem
door
Keizer
Leopold
verleend
werd)
en
1679
(sterfjaar
van
Lescaille).
Dat
in
de
‘Levingsbeschrijving’
een
R
staat
inplaats
van
een
Z
in
de
naam
van
von
Zesen,
is
niet
zo
verwonderlijk.
Dit
boek
met
biographiën
verscheen
bijna
honderd
jaar
na
de
dood
van
Philipp
von
Zesen
en
wie
zal
hem
toen
nog
van
naam
gekend
hebben?
(Levensbeschrijving
1774.
Philipp
t
1689).
Het
jaartal
1603
kan
op
het
echte
stuk,
dat
zich
toentertijd
nog
in
het
bezit
van
de
familie
moest
bevinden,
onduidelijk
geworden
zijn.
Maar
welk
jaar
het
dan
precies
geweest
is?
1668?
In
de
‘Recueil
Généalogique
Suisse’
staat
bij
Katharina
Lescaille,
dat
haar
vader
in
1663
tot
poète
lauréat
werd
gekroond.
Maar
ook
dit
jaartal
klopt
dus
niet.
Voor
het
feit,
dat
werkelijk
Philipp
von
Zesen
onze
Jacob
Lescaille
gekroond
heeft,
pleit
ook
de
datum
van
de
eerste
mei,
een
lievelingsdatum
van
de
stichter
der
‘Deutschgesinnte
Genossenschaft’.
Eveneens
is
typisch
voor
Philipp
het
zinnetje,
‘lk,
aangezien
hebbende
de
vroomigheid
en
deugd,
alsook
de
neerstige
oeffeningen
in
de
Nederduitse
Digtkonst
en
taaie’.
Hij
immers,
ofschoon
Duitser,
had
verstand
van
de
nederlandse
taal
en
dichtkunst.
Had
hij
niet
de
Nederlanders
zelf
een
‘Reimtafel’
willen
geven,
om
ze
te
helpen
bij
hun
dichtkunst?
Juist
in
de
tijd,
dat
onze
grootste
dichters
van
de
gouden
eeuw
aan
het
woord
waren?
Van
enige
inbeelding
spreekt
het
wel!
Toch
heeft
hij
Jacob
Lescaille
niet
de
eer
waardig
gekeurd
om
hem
in
zijn
‘Rosenzunft’
op
te
nemen,
wat
hij
wel
met
Vondel
deed.
Die
hij
nu
echter
weer
niet
tot
dichter
kroonde!
De
vraag,
hoe
en
waar
en
wanneer
Von
Zesen
en
Lescaille
elkaar
hebben
leren
kennen,
is
ook
niet
nauwkeurig
te
beantwoorden.
Aanrakingspunten»
waren
er
genoeg.
Vooreerst
de
firma
Blaeu.
Jacob
was
hier
‘opsiender’,
zoals
blijkt
uit
een
notariële
acte
van
1672.
(7
nov.
1672).
En
in
zijn
be
-
schrijving
van
de
stad
Amsterdam
geeft
Zesen
blijk
de
familie
Blaeu
goed
te
kennen,
gezien
de
zeer
uitvoerige
beschrijving,
die
hij
aan
hun
zaak
wijdt.
Beide
partijen
bekend
was
de
dichteres
Catharina
Questiers.
Reeds
182