Tekstweergave van GA-1959_MB046_01020
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Deze
Jan
de
Witt,
die
op
16
maart
1718
is
overleden,
huwde
22
december
1700
met
Maria
van
Dorp,
overleden
18
oktober
1757.
Uit
dit
huwelijk
werd
geboren
Maria
de
W'itt,
geboren
19
september
1701
en
overleden
10
januari
1775,
die
huwde
met
Pieter
van
Lelyveld,
een
rijke
kalkbrander
te
Leiderdorp.
Deze
was
geboren
op
13
januari
1702
en
is
overleden
12
april
1773.
Uit
dit
huwelijk,
waarvan
verschillende
zeer
uitvoerige
en
fraai
uitgegeven
bruiloftsgediehten,
ook
geschreven
ter
ere
van
de
zilveren
en
gouden
bruiloft,
een
herinnering
bewaren,
werd
op
30
november
1734
geboren
Sara
van
Lely
-
vcld
die
trouwde
met
de
Rotterdamse
kassier
en
makelaar
Rudolph
Mees.
Daardoor
is
het
genoemde
geslachtsregister
in
de
familie
Mees
terecht
gekomen.
Wij
willen
thans
nadere
bijzonderheden
mededelen
over
de
tragische
ge
-
beurtenissen,
die
de
dood
door
onthoofding
van
Pieter
de
Witt
ten
gevolge
gehad
hebben.
Wij
behoeven
hier
niet
te
herhalen
wat
gebeurd
is
na
de
komst
van
Alva
als
landvoogd
in
de
Nederlanden.
Deze
gebeurtenissen
vonden
hun
weer
-
slag
in
wat
te
Amsterdam
geschiedde.
Deze
welvarende
stad
was
evenals
Antwerpen
reeds
lang
een
brandpunt
van
ketterij.
Dat
desniettegenstaande
deze
stad
zo
lang,
toen
de
meeste
andere
steden
in
het
noorden
afvallig
geworden
waren,
aan
de
Spaanse
kant
gebleven
is,
is
te
wijten
aan
de
door
de
roomsgezinden
vereerde,
maar
door
de
protestantse
Amsterdammers
om
zijn
trouweloosheid
gehate
burgemeester
Joost
Buyck,
die
aan
het
hoofd
stond
van
een
kleine
met
elkaar
verwante
groep
regenten,
die
de
Spaanse
factie
genoemd
werd
en
onvoorwaardelijk
trouw
was
aan
het
legitiem
gezag.
Deze
factie
trachtte
met
fanatieke
geloofsijver
allen,
die
ontrouw
werden
aan
de
Moederkerk,
te
vuur
en
te
zwaard
te
vernietigen.
Al
of
niet
aangezet
door
de
Raad
van
Beroerten
heeft
deze
factie
in
samen
-
werking
met
de
Minderbroeders,
die
de
inquisitie
leidden,
de
Hervormden
wreedaardig
achtervolgd
en
had
een
menigte
executies
op
haar
geweten.
Op
de
Dam
werd
een
nieuwe
galg
opgericht,
die
veelvuldig
gebruikt
werd
en
Amsterdam
de
afschuwelijke
bijnaam
‘Moorddam
,
die
het
gedurende
elf
jaren
behouden
heeft,
bezorgde.
Een
van
de
geuzenliederen
heeft
wat
daar
geschiedde
bejammerd
en
de
stad
wegens
de
door
haar
gepleegde
wandaden
met
de
ondergang
bedreigd.
Wij
laten
hier
enkele
strofen
uit
dit
gedichti)
volgen:
‘Och
Amsterdam!
och
Amsterdam!
Ghij
zijt
zoo
schoonen
stêe
;
Godt
is
op
u
geworden
gram.
Ghij
zoeckt
niet
dan
onvree.
Hij
wil
niet
langher
lijden.
Dat
ghij
de
christenen
moort.
Nu
ende
t’allen
tijde,
-
Dies
suldy
noch
worden
verstoort.
Wat
moort
hebdy
ghebrouwen!
Noch
en
houdy
niet
op.
Onder
mannen
en
de
vrouwen,
Dies
valt
de
straf
op
uwen
cop.
Ghij
hebtse
doen
ontlijven.
Die
beleden
Godes
woort.
Bij
vieren
en
bij
vijven,
-
Dies
saldy
noch
worden
verstoort.’
1)
J.
ter
Gouw,
Nacht
en
Morgenrood,
Amsterdam
1878,
p.
24.
18