Tekstweergave van GA-1959_JB051_00027

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
bracht.l) Hoewel hij in later jaren in het Kartuizerklooster buiten Utrecht vertoefde, heeft hij Amsterdam en de geestelijkheid aldaar niet vergeten, want hij vermaakte in zijn testament het door hem gestichte altaar met al de inkomsten aan het Reguhersklooster buiten Amsterdam. Natuurlijk zouden de monniken van dat klooster voortaan de dienst op het altaar verzorgen. De schenkingsbrief was gedateerd 3 februari 1467, waarschijn - lijk kort voor het overlijden van heer Bruninc. Nu was het gebruikelijk dat de stichter van een altaar of een dienst (capellerie) op dat altaar, zo dicht mogehjk in de nabijheid begraven werd. Voor het Sint Pancratius-altaar schijnt er geen graf meer vrij geweest te zijn, maar er werd iets anders op gevonden. In het grafboek van 1523 lezen we omtrent een paar graven liggende in de noorderzijbeuk midden voor het Sint Joriskoor; „Dese graeven hebben ghehoert Aernt Bolez(oon), en die heft se de kercke om Goedts wille ghegeven ende beboeren nu toe meester Bruijn Jacopsz.” Arent Bolenzoon komen we in de 15de eeuw méér tegen, b.v. in schepenbrieven be - treffende koop en verkoop van onroerend goed; hij zal een gezeten burger zijn geweest, en wie weet - misschien ook een groot vereerder van Sint Pancraüus. In ieder geval kon, dank zij zijn vrijgevigheid, heer Bruninc worden begraven in het gezicht van het door hem gestichte altaar. Elk jaar op Sint Marcus werd zijn memorie gehouden met twaalf kaarsen. De famihe van heer Bruninc, die het totnogtoe zonder geslachtsnaam had gesteld, ging zich in later tijd naar het altaar Pancras noemen. In de 16de eeuw gingen ze tot het Protestantisme over, maar bleven prijs stellen op het behoud van het graf. Als een merk - waardigheid mag vermeld worden, dat het graf door de eeuwen heen nooit is verkocht, maar steeds op een familiehd overging. Tenslotte stierf het geslacht Pancras uit; toen kwam het graf aan nakomeUngen in de vrouwelijke lijn: Pancras Chfford; daarna aan de famihe Van Hoorn, en tenslotte aan Johanna Theodore Constantia van Hoorn, echt - genote van jhr. Charles Gilles Guihaume Graafland. Het echtpaar Graafland-Van Hoorn heeft het graf, dat reeds vol was, verder onaangeroerd gelaten, en het is nog altijd gedekt met de oorspronkehjke zerk, sedert 1640 voorzien van het nummer 269. Wie weet dat het een priestergraf is, zal nog sporen kunnen vinden van de gebruikehjke gebeeld - houwde boog met kelk. Er heeft nog meer op de zerk gestaan, zoals het merk van heer Bruninc (een Sint Andrieskruis, waaruit in het midden een bijl opsteekt), maar dat is in vijf eeuwen door de voeten van de kerkgangers glad afgelopen. Laten we nu weer tot de middeleeuwen terugkeren. We verhaalden reeds hoe een neef van heer Bruninc, heer Willem Brunincsoen, op 6 maart 1464 „gaff over totten outaer ende sinte Pancras capelrije behoef, staende in Sinte Nyclaes prochiekerke bij die noirder doere, omme casoffelen ende andere ornamenten totten selven outaer ende capelrije te maken” een rentebrief van twee gouden Beierse guldens per jaar, op Elisabeth Lubberts weduwen goederen. In 1467 na de dood van de stichter van het altaar werd de dienst verzorgd door de Regulieren. Een priester met name Henrick Foppensz., die al eens een stuk land aan de ReguHeren had gegeven, droeg hun in zijn testament op om op kosten van zijn nalaten- ) Namelijk lieer Willem Brunenzoon, tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten door een troep Kabel - jauwen vermoord in de onmiddellijke nabijheid van de kerk, in het jaar 1404. 23