Tekstweergave van GA-1959_JB051_00017

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Eggaert I gekocht had van Jan Ber - woutsz. van Willem 18 maart 1415. Xu volgen hij Scheltema: 1377 9 Juli opdracht van Jan Ber - wouts. 1378 1 Febr. de graaf Jan van Blois verlijdt Willem Eggherdsz met het goed dat Jan E. I. gekocht heeft (Willem is nu dus meerderjarig). 1379 (1378) 1 Fehr. Vi illem Eggert belooft de dertig schilden te zullen betalen aan Jan Berwouts, die zijn vader Jan Eggert „des Godt ge - dencke” nog schuldig bleef voor Zuderlanghe Koy, onder voorwaarde van afstand van lijftocht die Jan Ber - wouts moeder daarop heeft. Hij beeft nog geen eigen en vraagt Simon om deze acte voor hem te bezegelen. De volgende acte is weer nieuw en komt uit Leenkamer Holland Inv. Xo. 46 fol. 34 VS. “Guy etc. doen cond allen ludendat wi verlijt hebben Willem Eggert 10i-> maden lands, hem ende siner nacome - lingen voir ons ende onser nacome - lingen in allen manieren ende na i - inghehaudt der brieve die Willem voirnd. der af heeft van onser liever heer ende brueder grave Jan des God gedenke, wek land ghelegen is biimen den ban van Westzaenden gheheiten dfe Zuudanghe Koven. Voort so hebben wi om beden wille Willem voirs. verüjt Nellen di« ■n ter tijt sijn wijf is haar lijftocht aen die minre helft van den lande voirs. der wi se is gA>ven te houden als zede is. In orconde gegeven tot Scoenhoven 2 dage in Mev int faer M CCC L XXXVI.” ' Leren wij dus uit deze acte de naam van Wülem Eggerts vrouw kennen in het jaar 1386 als een zekere Xelle, nader worden wij over haar afkomst ingebcht door een charter vut het archief van de gasthuizen Xo. 161 van 1415, 8 September, waar gesproken wordt over de dochter van Eggairt, joncfrouwe Ymme Eggen, wier moeder genoemd wordt als joncfrouwe XeUen en haar oude vader als Vechter Heij - nenzoon. Ook over de zegelaar van de voorlaatste acte weten wij veel meer. Op 21 Jub 1374 bertog Albrecht het schoutambt van Amsterdam aan Simon Abbe Pieterszoon en de toUen te Amsterdam aan Jan Coppenzoon „onsen vrient” en dat om de gelden die zij voor Albrecht betaald hebben voor het beleg van Ghildenborch, tot een bedrag van 13