Tekstweergave van GA-1954_JB046_00089

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Tegenover de uittredende brouwers was men minder gul: één van hen kreeg na enige aandrang op 7 Januari 1739 ƒ 175, als zijn portie uitgekeerd. Een kapitaal voor afschrijving en reparaties vormde men niet. De notulen, volledig bewaard van 1707 af en verder nog van 1663/64 en 1695, en de losse stukken geven ons een vrij goede voorstelling van de gang van zaken: men ziet daaruit hoeveel voeten de administratie van de ijsbreker en alles, wat daaraan annex was, in de aarde heeft gehad. Reeds in 1663 wordt gesproken van de gecommitteerden tot de ijsbreker, later van de commissarissen van de ijsbreker. Zij werden door en uit de brouwers gekozen en hadden voor hun leven zitting. De zaken werden soms zelfstandig door hen behartigd, dikwijls echter ook in het college gebracht, zodat de notulen ons heel veel vertellen. Het commando over de ijsbreker voerde de kapitein, waartoe op 7 November 1663 Jan Bouwens van Vriesekoop werd aangesteld voor 30 stuivers per dag, wanneer hij voer. Daarnaast werd aan zijn opvolgers nog een vergoeding toe - gezegd voor het uit het hok halen, luchten en schoonmaken van de ijsbreker min - stens tweemaal per maand zolang deze binnen lag. Deze vergoeding bedroeg eerst 30 gulden per jaar, maar werd later verhoogd tot 60 gulden. Het hok lag zoals wij reeds zagen onder de Hoge Sluis. In 1781, toen deze werd gerepareerd, werd de ijsbreker tijdelijk verhuisd naar de Binnen Amstel, waar een schuitenhuis daarvoor werd opgetrokken. Ook als er niet werd gevaren, maar de ijsbreker buiten het hok lag in de wintermaanden, kreeg de kapitein zijn dagelijkse vergoeding van 30 stuivers, later verminderd tot 20 stuivers. Uit een contract van 1 November 1745 tussen de brouwers en kapitein Willem de Jongh weten wij ongeveer wat er van de kapitein werd verwacht. Hij moest o.a. zorg dragen, dat er goede ijsbrekersgasten en troslopers waren en ook dat er altijd frisse zeep be - nevens een potje en molentje aan boord was om het water te proberen. Voor de inventaris van de ijsbreker, die niet alleen uit scheepsbenodigdheden en keuken - gerei, maar ook uit allerlei ijszaag- en breekgereedschappen bestond, was hij ver - antwoordelijk. Inventarissen van de inboedel werden o.a. op 25 November 1737 en 16 Januari 1745 opgemaakt. Het was zeker geen gemakkelijke opgaaf een goede kapitein voor de ijsbreker te vinden. Naast kennis van het vak was immers ook tact en autoriteit vereist, die bij de omgang met de dikwijls lastige ijsbrekersgasten, troslopers en waterhaalders onmisbaar waren. Op 31 Maart 1714 werd kapitein Jacob Pietersz afgezet wegens onbekwaamheid. Met zijn opvolger. Bartel Hen - driksz, was men gelukkiger. Deze werd, na bijna 23 jaar in dienst te zijn geweest, op 80-jarige leeftijd gepensionneerd met ƒ 3, in de week. Bracht alleen al het bezit van de ijsbreker in de vorm van onderhoud en toezicht etc. flinke kosten en een omslachtige administratie mee, dat was niets vergeleken bij de moeilijkheden, die moesten worden opgelost in wintertijd, als de vorst doorzette. Dan had men in de eerste plaats te kampen met het slechte onderhoud van de paden of de voor het jagen zo ongunstige situatie van palen en schoeiïng. Zo richtten de brouwers al in Juli 1751 een request tot de commissarissen van de zandpaden tussen Amsterdam, Muiden, Naarden en Weesp, waarbij zij verzochten de vaart te diepen, het jaagpad achter de rolpaden te doen verbreden of wel de rolpalen verder van de vaart te doen plaatsen of te verlagen, daar deze het jagen zeer bemoeilijkten en gevaren opleverden voor de troslopers. In Augustus zegde de 65