Tekstweergave van GA-1943_MB030_08126

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM genoegen. Daarom reed men in het Vondelpark en ook wel over de trottoirs, wat eigenlijk niet mocht, maar wat niemand kwalijk nam. Dames - fietsen bestonden er nog niet; wel zag je meer driewielers. De lage fietsen verdrongen snel de hooge soort. Tegenover de school van Nout & Wolters was het Polderhuis,'-omringd door oud geboomte en half verscholen in het klimop. Ergens op de Ruijsdaelkade was een kaarsenfabriek, welke bij bepaalde windgesteldheden dikwijls een walgelijken stank verspreidde. Langs de school trokken op bepaalde uren ook altijd de „was - pitten”, Jordaanmeiden, die op die waskaarsen - fabriek werkten. Achter het Rijksmuseum waren toen sport - terreinen, waar ,in hoofdzaak werd gecricket onder leiding van den Engelschen oefenmeester Bentley, later ook gevoetbald. Op de wielerbaan oogstten Jan Feith, Roosdorp, Adler, Koning en Hart Nibbrig hun lauweren. Kinderspelletjes voor 40 jaar. Torenwachtertje. Hiervoor waren 2 jongens noodig en wat kerse - pitten. Eén jongen hield de wacht bij de toren - tjes, meestal 4 of meer naast elkaar. Zoo’n torentje werd opgebouwd uit 5 kersepitten, 4 in carrévorm en één, waarvan één der bol - vlakken was weggeslepen, er bovenop. De andere jongen probeerde nu met een kersepit over den grond naar eender torentjes te rollen. Werd een torentje geraakt, zoodat het in elkaar zakte, dan warén de pitten voor den speler en wanneer het torentje niet werd geraakt, dan was de geworpen pit voor den torenwachter. Zoo’n spelletje werd altijd in-een portiek met een platten stoep gespeeld. Petjebal. Hieraan kon een onbeperkt aantal jongens deel - nemen. De petten werden daarvoor omgekeerd tegen den muur gelegd. De jongens probeerden één voor één een bal ineen der petten te gooien, de anderen zagen toe in welke pet de bal terecht - kwam. Hij in wiens pet werd gegooid haalde dezen er direct uit en probeerde hem, die gegooid had met den bal te raken. Gelukte dat voordat de vluchtende een bepaalde lantarenpaal bereikt had, dan moest hij de wacht houden; gelukte het niet, werd hij dus niet geraakt, dan was hij ~af” en mocht niet meer meedoen. Het spel duurde zoolang totdat alle jongens ~af” waren. (Overneming van deze stukjes is toe - gestaan, mits met vermelding van bron.) VRAGE N B U S. De Carillons van den Wester- en Züider - toren. —• De heer Jan Mens, lid van ons Genootschap, schrijft ons: Als er nóg een antwoord gegeven mag worden op de vraag van mr. S. de Vries, dan moge de aandacht gevestigd worden op het volgende schriftuur, dat zich bevindt in het gemeente-archief. Het was de heer J. de Roever te Bennebroek, die mij op het bestaan daarvan attent maakte. Het stuk luidt aldus: Rapiamus 1643. Alhier wordt in uytgeeff ge - bracht de somme van eenentwintich duysent ende vierhondert gulden, naemelyck negen - tienduysent tweehondert vijff ende twintigh gulden ende een stuiver over arbeytsloon be - dongen by Jan Adriaensz. Leeghwater, over ’t maeken van ’t uer en speelwerk op de Wester - toorn, gewooghen hebbende XXXIX m V c LXXXVH L yser ende metael hem aanbe - steedt tegens dertien stuivers het pond ende de resterende XXICLXXXIH gulden ende XIX stuivers hem voor vereeringhe ende klachten als aen ’t werk behoeft zynde toege - voeght op voorgaende authorisatie ende kwi - tantie in dato den 29 Januarie 1644. (Thes. Ord. No. 295.) Inderdaad is het mogelijk, dat er een fout steekt inde Romeinsche cijferreeks. Deskun - digen gaarne vóór! Het is bekend, dat Hemony reeds in 1658 een nieuw uur- en speelwerk vervaardigde voor dezen toren, zoodat het er op begint te gelijken, dat Leeghwaters klokken niet hebben voldaan. Hoe men er echter toe ge - komen is, den toen reeds 68-jarigen Jan Adriaens deze opdracht te verleenen, blijft een vraag. Want het is mij, tijdens mijn studie over dezen eigenaardigen 17e eeuwer, niet mogen gelukken, ergens een aanwijzing te vinden, die zou kunnen leiden tot de conclusie, dat Leeghwater de capaciteiten zou hebben bezeten tot zulk belangrijk werk. MEDEDEELINGEN VAN HET BESTUUR. Nieuwe Leden. Het Bestuur heeft met ingang van 1 Jan. 1943 benoemd tot donateur den Heer J. Gadella, te Amsterdam; tot lid van het Genootschap mej. A. C. Fernhout en mej. W. T. Verschuur, beiden te Amsterdam, en de Heeren Nanne Ottema, te Leeuwarden, Jhr. Mr. A. F, de Savornin Lobman, te Haarlem, A. W. Schenk, te Rotterdam, Joh. J. Beutler, W. J. H. Caron, G. A. Dogger, H. van Eek, Jac. L. v.d. Hurk, F. Ligthart, A. J. Lucassen, Mr. J. C. M. van Marle, L. van Os en J. H. Sprenger, allen te Amsterdam. 126