Tekstweergave van GA-1943_MB030_08117

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM denzelfden toon gesteld en zijn ook de klachten, die hij te berde brengt, in beide dezelfde. Er is dan ook geen reden aan Decker’s auteurschap van de „Decline of the Foreign Trade” te twijfelen. Dit werk is in ieder opzicht belangrijker dan het eerste. Het is veel ruimer van opzet en de door den schrijver aan de hand gedane maat - regelen betreffen den geheelen handel des lands. In weerwil van den pessimistischen titel is de strekking van de verhandeling meer te wijzen op de middelen, die tot verbetering van den handel konden leiden, dan een volstrekten achteruitgang van den handel te constateeren. Decker’s voorstel om de inkomende rechten op verbruiksgoederen af te schaffen en geheel Engeland tot een vrijhaven te maken had aan - leiding gegeven tot de tegenwerping, dat de waarde van het land daardoor aanzienlijk zou verminderen. Dit argument tracht hij te ont - zenuwen en verdeelt zijn werk daartoe in drie deelen. Het eerste is gewijd aan een gedetail - leerde critiek op de fiscale moeilijkheden, waar - onder Engeland te lijden had. In het tweede toont hij de onderlinge betrekking aan, die bestaat tusschen den handel vaneen land en de landprijzen. In het derde deel eindelijk toont Decker de groote bronnen van rijkdom en voor - spoed aan, waarover Engeland beschikte en hoe de door hem aan de hand gedane middelen het zouden in staat stellen daarvan gebruik te maken. Dein het eerste deel behandelde moeilijkheden zijnde bestaande belastingen, de monopolies, de verkeerd geïnterpreteerde wetten en de zware druk der nationale schuld. Decker oefent scherpe critiek uit op de Engelsche Oost- Indische Compagnie en dringt sterk aan op intrekking der scheepvaartwetten, die volgens hem zoowel slechten invloed uitoefenden op den handel als op de scheepvaart. De bovengenoem - de moeilijkheden groepeeren zich om twee zaken, die voornamelijk aanleiding tot klachten gaven t.w.: 1. de ongerechtvaardigde en kunst - matige zorg voor bepaalde takken van handel en 2. de stijging van den loonstandaard. In het tweede deel zet Decker uiteen, dat de landprijzen dalen doordat het buitenland zich voor de voorziening in zijn behoeften tot andere landen wendt, door liefdadigheid aan de armen te oefenen in plaats van hun koopkracht te verschaffen, door schaarschte van bevolking en door schaarschte aan geld. Het derde deel vangt aan met een beschrijving van Engeland’s natuurlijke voordeelen boven die van zijn voornaamste mededingers Frankrijk en Holland. Decker gaat dan over tot de ont - vouwing van zijn voorstellen, elf in getal en van fiscalen, economischen en politieken aard. Een daarvan bestaat, zooals van den schrijver der „Serious Considerations” te verwachten valt, in algeheele afschaffing van inkomende rechten en verder bepleit de schrijver ook af - schaffing van premies. Ter vergoeding van het wegvallen der inkomende rechten wil hij zaken belasten, die niet direct tot de levensbehoeften behooren. De door hem voorgestane heffing draagt meer het karakter vaneen inkomsten - belasting. Zoo wil hij den bescheiden thee - drinker laten belasten volgens een inkomen van £ 25, doch den bezitter van twee rijtuigen en zes paarden volgens een van £ 8.000. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat Decker bij zijn voorstellen tot belastinghervorming onder invloed gestaan heeft van wat hij zich van de toestanden in zijn geboorteland her - innerde. Immers deelt Adam Smith mede, dat hier te lande zulk een licentierecht voor het verbruik van thee, als Decker voor Engeland wenschte, bestond. Aan den anderen kant kan worden aangenomen, dat Decker’s geschriften ook bij ons de aandacht zullen hebben ge - trokken, daar zij verschenen ineen tijd, dat ook hier sterk werd aangedrongen op belasting - hervormingen, algeheele afschaffing van in- en uitgaande rechten en op het maken van het geheele land tot een vrijhaven, op welken weg Hamburg en Bremen reeds waren voorgegaan. Men denke aan het optreden van Prins Willem IV inde vergadering der Staten van Holland op 25 Juni 1748, waarin hij, nadat alom pachtoproeren waren uitgebarsten, voor - stelde het verpachten van ’s lands middelen onmiddellijk af te schaffen. Den dag daarna waren de pachten, die meer dan twee eeuwen hadden bestaan, reeds afgeschaft. De befaamde Amsterdammer Daniël Raap stelde in April 1749 voor, sommige voorloopig met de ver - pachtig zelve afgeschafte lasten op de levens - middelen, met name die op brood, boter, bier, turf en zout, voorgoed afgeschaft te laten en de accijnzen op graan en vleesch te laten vervallen. Een maand later bood de Prins aan de Staten van Holland twee ontwerpen aan, waaruit dat betreffende vervanging der heffing van de vroeger verpachte middelen door rechtstreek - sche inzameling of collecte van ’s lands wege, gekozen werd. Te beginnen met 1750 werden aldus in Holland de oude middelen op de nieuwe wijze geïnd, hetwelk een belangrijke verbetering was. Herinnerd worde hier voorts aan de in - diening van het portofranco-ontwerp door Willem IV bij de Staten-Generaal en de Staten van Holland op 27 Aug. 1751, dus nog geen twee maanden vóór zijn dood op slechts 40- jarigen leeftijd. Zooals bekend is van dit plan wegens de bezwaren, die er, vooral door de admiraliteiten van Holland en Zeeland, tegen werden ingebracht, niets gekomen. Al deze gebeurtenissen vonden slechts luttele 117