Tekstweergave van GA-1943_MB030_08115
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
EEN
AMSTERDAMSCHE
JONGEN,
DIE
HET
TOT
BEWINDHEBBER
DER
ENGELSCHE
OOST-INDISCHE
COMPAGNIE
BRACHT.
Het
is
van
genoegzame
bekendheid,
dat
tal
van
Nederlanders
inden
tijd
der
Republiek
het
terrein
hunner
werkzaamheid
ook
buiten
de
landspalen
hebben
gezocht
en
daarbij
veelal
groote
successen
konden
verkrijgen.
Br
behoeft
slechts
herinnerd
te
worden
aan
figuren
als
Louis
de
Geer
en
diens
zwager
Elias
Trip,
grondleggers
der
Zweedsche
metaalindustrie;
aan
admiraal
Maarten
Thijssen,
die
in
Zweed
-
schen
dienst
overging
en
onder
den
naam
van
Auckarhjelm
inden
adelstand
werd
verheven;
aan
Benjamin
Raule,
die
als
groot-admiraal
van
den
Grooten
Keurvorst
Friedrich
Wilhelm
den
grondslag
legde
voor
een
Brandenburgsch-
Pruisisch
koloniaal
rijk
aan
de
Guineesche
Goudkust
met
de
vestiging
Gross-Friedrichs
-
burg
en
het
eiland
Arguin;
aan
den
Groning
-
schen
edelman
Johan
Willem
van
Ripperda,
die
als
gezant
der
Staten-Generaal
te
Madrid
de
aandacht
trok
van
Alberoni,
in
Spaanschen
dienst
overging
en,
met
den
hertogstitel
be
-
giftigd,
de
almachtige
leider
der
Spaansche
politiek
werd,
al
leidden
zijn
financieele
en
diplomatieke
intriges
tot
zijn
gevangenneming
en
vlucht
naar
Marokko,
waar
hij
ook
een
tijd
lang
aan
het
hoofd
der
regeering
stond,
doch
ten
slotte
in
armoede
overleed.
Niet
alle
energieke
landgenooten,
die
hun
geluk
inden
vreemde
hebben
beproefd,
zijn
er
in
geslaagd
een
zoodanige
bekendheid
te
ver
-
krijgen.
Onder
dezen
is
echter
menigeen,
die
verdient
aan
de
vergetelheid
te
worden
ont
-
trokken
en
zoo
zij
het
mij
vergund
de
aandacht
der
lezers
van
dit
maandschrift
te
vragen
voor
een
Amsterdammer,
die
in
Engeland
bekend
-
heid
hééft
verkregen
als
Sir
Matthew
Decker.
Hij
was
in
1679
te
Amsterdam
geboren
en
zal
dus
oorspronkelijk
wel
Mattheus,
Matthias
of
Matthijs
geheeten
hebben.
Vermoedelijk
is
hij
niet
afkomstig
uit
patricische
kringen,
althans
waren
er
toenmaals
hier
ter
stede
geen
regenten
van
dien
naam.
Wel
was
er
een
patricische
familie
Decquer,
afstammelingen
van
den
in
1588
te
Dordrecht
geboren
Adriaen
Decquer,
die
naar
Amsterdam
verhuisde,
waar
hij
woonde
op
de
Heerengraoht
bij
de
Heerenstraat
~in
den
vergulden
dubbelen
Arent”
(thans
No.
100)
en
huwde
met
Clara
Nicquet,
dochter
van
Jan
Nicquet
en
Constantia
de
Haze.
Zij
hadden
twee
zoons,
waarvan
alleen
de
oudste,
Henrick,
huwde.
Deze
was
lid
der
firma’s
Jan
Corver
en
Hendrick
Decquer
en
Jean
&
Henrick
Decquer,
welke
laatste
van
den
koning
van
Denemarken
het
monopolie
verwierf
van
den
uitvoer
van
masten
uit
Noorwegen.
Deze
Henrick,
woon
-
achtig
op
de
Heerengraoht
bij
de
Reguliers
-
gracht
(thans
No.
543),
was
gehuwd
met
Maria
Jacoba
van
Bambeeck,
dochter
van
Nicolaas
van
Bambeeck
en
Agatha
Bas
en
schoonzuster
van
burgemeester
mr
Joan
Corver,
en
zoo
is
het
niet
te
verwonderen,
dat
hun
dochters,
Agatha
en
Clara
in
regentenfamilies
huwden,
resp.
met
burgemeester
mr
Jan
Six
en
burge
-
meester
mr.
Nicolaas
Sautijn.
Waar
de
schrijfwijze
der
namen
zoo
uiteenloopt,
bestaat
geen
aanleiding
om
ecnige
verwant
-
schap
met
deze
aristocratische
familie
te
onder
-
stellen.
Ook
is
van
eenige
familiebetrekking
tot
den
in
1709
op
Malacca
geboren
mr
Willem
Decker,
die
in
1768
burgemeester
van
Gouda
werd
en
met
de
Amsterdamsche
patriciërs
-
dochter
Renetta
Clara
van
Harencarspel
ge
-
trouwd
was,
niets
bekend.
Evenmin
is
het
waarschijnlijk
te
achten,
dat
Matthijs
iets
heeft
uitte
staan
met
den
bekenden
Amsterdamschen
dichter
Jeremias
de
Decker,
die
1610
te
Dordrecht
geboren
was
en,
hoewel
slechts
eer
-
zaam
kruidenier,
toch
uiteen
oud
en
aanzienlijk
Brabandsch
geslacht
stamde.
Zijn
wij
dus
van
Matthijs
Decker’s
familie
-
omstandigheden
niet
op
de
hoogte,
ook
van
zijn
jeugdjaren
is
ons
niets
bekend.
Eerst
in
1702
treedt
hij
in
hét
licht,
wanneer
hij
op
23-
jarigen
leeftijd
naar
Londen
vertrekt.
Welke
de
beweegredenen
zijn
geweest,
die
er
hem
toe
gebracht
hebben
den
geboortegrond
te
verlaten,
kunnen
wij
slechts
gissen.
Wellicht
gevoelde
hij
zich
beklemd
door
de
onmogelijkheid,
waarin
een
jonge
man
van
minder
voorname
geboorte
toen
verkeerde
om
den
ring
van
patricische
hoogheid,
die
zich
om
hem
gesloten
had,
te
doorbreken.
Immers,
gedurende
het
geheele
tweede
stadhouderlooze
tijdvak
is
het
slechts
aan
twee
personen
gelukt,
wegens
een
andere
nawijsbare
reden
dan
hun
nauwe
verwantschap
met
de
regeerende
burgemeesters
tot
dat
regeeringsambt
benoemd
te
worden
en
wel
aan
mr
Balthasar
Scott,
die
daarvoor
echter
in
1735
zijn
voprdeelig
Ontvangerschap
aan
den
Schepen
Nicolaas
Geelvinck,
zoon
van
burgemeester
mr
Lieve
Geelvinck,
moest
afstaan,
en
aan
mr
Ferdinand
van
Collen
jr
in
1743,
die
echter,
zooals
jhr
dr
Johan
E.
Elias
mededeelt,
mis
-
schien
aan
burgemeester
mr
Jan
Six
verwant
kan
zijn
geweest,
waarop
een
brief
van
schepen
Nicolaas
Elias
aan
diens
broeder
Arnoldus
schijnt
te
wijzen.
Het
valt
te
begrijpen,
dat
een
ambitieuze
jongeman
'
onder
zulke
knellende
omstandigheden
op
middelen
zint
zich
aan
een
dergelijk
systeem
van
uitsluiting
en
bevoor
-
rechting
te
onttrekken
en
zoo
is
ongetwijfeld
menige
uitnemende
kracht
voor
het
land
ver
-
loren
gegaan.
Het
is
echter
voldoende
bekend,
welke
fouten
ons
regeeringssysteem
tijdens
de
115