Tekstweergave van GA-1943_MB030_08105

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM VRAGENBUS. Leeghwater en Hemony. Ons medelid mr. S. de Vries Czn. te Wassenaar vraagt ons verklaring van het feit, dat in „Ben timmer - man wint land” van Max van Amstel, Jan Adriaansz. Leeghwater wordt genoemd als degene die eerst inden toren van de Zuiderkerk en daarna inden Westertoren het speelwerk heeft gemaakt, terwijl in: „En nu. . .. Amster - dam in” van Ton Koot, Franeois Hemony wordt vermeld als degene die de carillons van beide torens heeft gegoten. Van Leeghwater wordt hierbij met geen woord gerept. „Kunt U mij dit verklaren? Of moet ik het zóó opvatten dat wel Hemony de klok - ken gegoten heeft, maar dat toch Leeghwater de eigenlijke architect van het speelwerk is geweest?”, zoo vraagt hij. Wij hebben te dezer zake eens ons licht op - gestoken bij J. ter Gouw. In zijn „Wandeling in Amsterdam in het midden der zeventiende eeuw” leest men op blz. 98: Het uur- en speel - werk in dezen (Wester-) toren is het werk van den beroemden Jan Adriaensz. Leeghwater van de Ryp, doch onze Hemoni „die een heel ander praktyk heeft als oyt yemandt ter wereldt heeft gehadt”, heeft ook deze klokken tot nog grooter volmaaktheid gebragt. Wie kan hier nog meer van vertellen? STRAATLEVEN OMSTREEKS 1900. De heer D. Voorthuysen schrijft ons: Inde Juni-aflevering zegt „Patriot” iets over de handbalansen omstreeks 1900. Ik merk hierbij op, dat die nog gebruikt worderi en wel inde winkels van de fa’s Vinke, Gelder - schekade en Jacob Hooy, Kloveniersburgwal en ook inde koffie- en theezaak „Het Sterretje” op de Prins Hendrikkade. Teekeningen hiervan zijn inden Gem. Topograf. Atlas op het Archief aanwezig. Wat betreft het orgelmannetje, hem kon men tot voor kort nog op straat zien. Nu is hij, door het verbod om op den openbaren weg muziek te maken, verdwenen. Bén- of twee keer per week stópte hij voor mijn huis op de tram en liet zich zoo naar zijn wijk brengen. Ik geloof dat hij veel in „Zuid” speelde. Kinderspelletjes voor 40 jaar. Bok-bok-herrie, eigenlijk -barry geheeten, was een eenvoudig spel, waarover wij kort kun - nen zijn. Een jongen stond tegen den muur, een ander in gebukte houding met zijn hoofd tegen den buik van het „kussen” aan, zooals de staande jongen werd genoemd. Een derde moest er nu opspringen, maar vooruit riep hij: „Bok, bok, daar komt wat aan”. Zat die jongen nu goed op den rug van den gebukten jongen, dan zei het „kussen” een rijmpje op, dat over het algemeen sterk de lachlust van den zittende prikkelde. Het was het ook nu nog welbekende rijmpje: „Stommetje, stommetje onder de deken.. ..”. Schoot de jongen werkelijk inden lach, dan moest hij achter den jongen gaan staan, waarop hij zat, ook gebukt. De plaats, waar zijn hoofd zich dan bevond, ontlokte, zooals men wel begrijpen kan, nogal eens op - merkingen! Hij moest ook wel met gesloten oogen raden hoeveel vingers er opgestoken waren. Raadde hij het niet, dan moest hij op de hierboven aangegeven wijze achter den vorigen jongen gaan staan. Ook werd er nog een spelletje gespeeld, waarbij de jongen, die over den gebukt staande moest heenspringen, zijn pet, ook wel „gassie” ge - noemd, omgekeerd op zijn hoofd moest hebben. Tijdens zijn sprong moest hij die dan met een hoofdbeweging zoover mogelijk van zich af gooien. De volgende deed hetzelfde. Lag de pet van den tweeden jongen verder dan die van den eersten, dan was die jongen „vrij” en moest de ander staan. Het spelwas dus zóó, dat altijd de jongen, wiens pet hét dichtst bij lag, moest staan. Wind. Dit spel werd gespeeld met behulp vaneen „knuppel” en een klein plankje, genaamd „trippelhout”, waarop de bal gelegd werd. Vervolgens werd er geraden wie er aan „slag” zou zijn; de anderen moesten vangen. De jongen, die aan „slag” was riep op een lang - gerekten toon „wind” en gaf dan een slag op het trippelhout. Dit werd meestal gelegd op een hekje, zooals er om de boomen geplaatst waren, zoo’n driehoekig hekje als iedereen wel kent. Werd het trippelhout nu zoo gelegd, dat het maar een klein eindje naar voren stak en de bal heel aan het andere einde, dan vloog deze hoog weg. Wanneer daarentegen het trippelhout zoover mogelijk naar voren ge - plaatst werd, dan vloog de bal heel ver, en was „een verre”, zooals wij dat noemden. Werd de bal gevangen door één der jongens, die verderop stonden, dan was die jongen direct aan slag en ging dan met al zijn kornuiten naar den boom, terwijl de andere jongens nu den bal moesten vangen. Hij, die het laatst had geslagen, gooide den knuppel over de straat, terwijl de overigen probeerden erop te gaan staan. Wie er het eerst op stond of met zijn voet had aangeraakt, was no. 2 aan slag. Degene, die aan „slag” was, 105