Tekstweergave van GA-1943_MB030_08007
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
UITGAAN
IN
AMSTERDAM
IN
1833
FRASCATL
Inde
bekende
bibliografie
van
J.
N.
Jacobsen
Jensen,
„Reizigers
te
Amsterdam
maakt
de
schr,
melding
van
de
reisaanteekeningen
van
John
Mac
Gregor
1851)
over
Nederland
in
Juli
1833,
gepubliceerd
in
zijn
„My
notebook
3
dln,
1835.
Inden
eersten
jaargang
van
het
tijdschrift
De
Gids
(1837)
plaatste
E.
J.
Potgieter
een
opstel
„Oud-Nederland
door
vreemdelingen
beoordeeld”
en
deelt
daarin
een
en
ander
mede
uit
dat
Note-book,
o.a.
een
beschrijving
van
het
Amsterdamsche
Frascati.
Mr.
Gregor
logeerde
in
„Het
Wapen
van
Amsterdam”
op
het
Rusland
en
toen
de
knecht
den
theeapparatuur
gebracht
had,
merkte
hij
aan,
dat
het
Zondagavond
was
en
dat
de
Commissionnaire
ons
den
weg
zoude
wijzen,
mdien
wij
naar
Frascati
wilden
gaan.
......
Ik
herinnerde
mij
oogenblikkelijk
de
afgrijsselijke
hel,
welke
men
mij
te
Parijs
onder
dien
naam
had
doen
bezigtigen;
verkwisting
ellende
uitspattingen
van
allerlei
aard
een
gruwzaam
drama
door
zelfmoord
geëindigd
rees
eensklaps
weder
voor
mijne
verbeelding
op,
en
dat
alles,
dacht
ik,
is
ook
in
het
Calvinistische
Holland
te
zien?!
~,
„Neen”,
zeide
ik,
„daartoe
heb
ik
geen’
lust;
maar
zijnde
Schouwburgen
open.'
1
De
knecht
zette
groote
oogen
op.
„Neen,
er
wordt
hier
op
Zondag-ayond
nooit
gespeeld,
somtijds
staat
de
Regeering
een
Concert
toe;
maar
het
vindt
geen
bijval,
elk
gaat
naar
Frascati”.
„Wat,
naar
eene
dobbel-,
of
speelzaal?”
.
,
„
Neen,
Mijnheer!
neen,
naar
eene
zaal,
waarin
men
rookteen
thee,
limonade,
ot
punsch
drinkt;
alle
fatsoenlijke
lieden
gaan
er
heen;
het
is
eene
heerlijke
zaal,
en
niet
verre
van
hier,
het
gezigt
zal
U
verrukken,
Mijnheer!”
Uit
nieuwsgierigheid
drong
mijne
vrouw
er
op
gaan,
dat
ik
zoude
gaan
zien
wat
er
te
zien
viel.
,
,
Begeleid
door
Mijnheer
den
Commissionnaire
vertrok
ik,
en
den
eersten
hoek
den
besten
omslaande,
bragten
ons
weinige
schreden
ineen
groot
gebouw,
welks
breede
ingang
mij
de
poort
des
verderfs
herinnerde.
Wij
traden
binnen;
die
ontzaggelijke
deuren
openden
hare
vleugelen
en
ontsloten
ons
een
ruime
hal,
van
welker
witte
zoldering,
door
vier
grootsche
marmeren
zuilen
geschraagd,
acht
prachtige
kroonen
afhingen,
door
wier
talrijke
lampen
het
in
elke
andere
kamer
ter
wereld
zoo
licht
zoude
zijn
geweest
als
op
vollen
middag.
Aan
de
eene
zijde
was
eene
orchestr
a
opgehangen,
in
welk
een
troep
van
ongeveer
twaalf
muzikanten
zat;
daartegenover
aanschouwde
men
een
reusachtig
buffet,
overladen
met
flessehen,
glazen
en
kruiken;
de
eerste
waren
met
onderscheiden
likeuren
gevuld.
Up
den
grond
stonden
tallooze
kleine
tafelen,
aan
de
meeste
van
welke
twee
personen
waren
gezeten,
bijna
altijd
van
elke
kunne
één,
en
wanneer
men
naar
de
kleedmg
mag
oordeelen,
waren
al
die
lieden
„genteel”
en
„fashionable
.
Elke
Heer
had
een
„Meerschaum”
in
zijnen
mond
en
eenigen
geestrijken
drank
voor
zich
staan,
elke
Dame
hare
thee
of
koffij.
Of
het
schoone
geslacht
eenigen
welriekenden
geur,
van
onder
hare
voeten
opstijgende,
trachtte
op
te
vangen,
weet
ik
met;
maar
hetzelve
zat
volkomen
onbewegelijk.
Mijnheer
de
Commissionnaire
zeide,
dat
er
geen
Dame
was,
die
niet
eene
stoof
had.
.
.
,
.
Aldus,
dacht
ik,
bestaat
al
de
zonde
van
het
Amsterdamsche
Frascati,
m
plaats
der
speelwoede
en
duivelendrift
van
het
Parijsche,
uit
eene
menigte
der
fatsoenlijkst
gekleede
lieden
hier
vergaderd,
niet
om
te
spelen,
niet
om
tot
en
met
elkander
te
spreken
want
er
werd
naauwelijks
een
woord
gewisseld,
met
om
de
muzijic
te
hooren
want
de
troep
speelde
zelden,
en
wanneer
zij
het
al
deed,
scheen
toch
niemand
er
acht
op
te
slaan;
neen,
zij
komen
bijeen,
de
mannen
om
uit
hunne
pijpen
te
lurken,
hunnen
drank
te
lepperen
eiydc
kamer
vol
rooks
te
blazen,
de
dames
om
turfreuk,
stilte
en
thee
te
genieten!”
Volgens
van
de
Vijver
was
Frascati
(beschrijving
van
Amsterdam
dl.
IV)
gebouwd
7