Tekstweergave van GA-1942_MB029_06104

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Hebben wij met het bestaan van dezen Vingboons’ gevel veel belangrijks behouden? Niemand zal beweren, dat de gevel in zijn tegenwoordigen staat een pronkjuweel is. Vondel schreef; „Wat menschen bouwen, wordt geene eeuwigheit gegeven”. Dit heeft Oetgens’ gevel door den eigenaardigen opzet wel extra gepredisponeerd om veranderingen te ondergaan wel ondervonden. Het geval is vrij bedenkelijk. Als zoete wraak op den hebzuchtigen geest van den 17en eeuwschen bouwheer is het rechterhuis ten koste van het middelste part met 1 travee vergroot, waardoor de verdeeling van den onderbouw, welke toch al om de fijne stijlkeuze en geslaagde proporties niet bepaald uitmunt, niet meer onder de geledingen van den bovenbouw past. Gelukkig haast heeft een liefderijk lot Vingboons’ jeugdwerk door het wegbreken van het fronton voor een ridicuul accent van waardigheid gespaard. Toch is het zeker niet van belang ontbloot, dat de gevel voor Oetgens’ huizen nog bestaat. In het werk van Vingboons zijn namelijk maar 2 voorbeelden van het gfevelschema, dat Slothouwer ~de eenvoudige stijl met tot lisenen gereduceerde pilasters” noemt en dat wegens zijn dorre ordonnantie geen genade vond inde oogen van Weissman. Aangezien één van het tweetal, de gevel van het huis van Christoffel van Hoove (Heerengracht 438), verloren is gegaan, is die van Oetgens’ huis het eenige over gebleven exemplaar volgens het bedoelde schema. Weissman’s oordeel erover is, al lijkt het hard, niet veelzeggend. Wat toch beteekent het, dat een ordonnantie dor is? Slaat het op het ontwerp of het schema, waarop het ontwerp gemaakt is ? Maar een schema heeft alleen de karakteristiek van het schematische. Men kan het naar believen dor of niet-dor noemen. Weissman oordeelde naar de gravure. De werkelijk - heid, zelfs in haar ontredderden staat, leert ons anders. Denken wij —• als wij voor den door de zon beschenen gevel staan den onder - bouw daarvan weer in zijn ouden staat met de drie genoeglijke geschakelde deur - en raamkozijnen met de rustieke banden (waarvan nog één klein rudiment is ge - bleven) en den bovenbouw weer gaaf met de licht en schaduw gevende kruiskozijnen en het geheel bekroond door het breede fronton, dan was deze gevel zeker niet dor. Hij was sober, meer architectonisch dan décoratief opgevat. Waarom Vingboons bij Oetgens’ huizen tot deze eenvoudiger gevelcompositie overging en niet de voor een 7 traveeën breed gevelvlak als het ware voor de hand liggende Palladiaansche orde koos, welke hij twee jaren te voren bij den bouw van het landhuis „Westwyck” te Purmerend reeds had toegepast, is eender vraagpunten in Vingboons’ werk, welke eenige bouwkunst-historici voedsel gaven aan hun verdenking van gebrek aan „esthetisch geweten” bij dezen architect. Evenmin als wie ook, ken ik Vingboons’ intenties; maar ik ben geneigd de com - positie vaneen gevel als die voor Oetgens’ huis te zoeken inde poging van den architect om zich tegenover de opgaaf zuiver in te stellen. Bezien wijde gravure, dan valt het op, dat de regelmatige rhythmische verdeeling van den gevel in muur - dammen en lichtopeningen, op 3 plaatsen verstoord wordt, n.l. bij de 3 ingangen. De ter wille van het drielicht boven de deuren tot op de helft versmalde muur - dammeu vormen de zwakke stee van de overigens gave compositie. De oplossing is gebrekkig, maar toch heeft Vingboons voor de zekerheid vaneen goede verlichting van de voorhuizen blijkbaar haar geprefereerd boven een smaller bovenlicht, waarbij hij de muurdammen niet had behoeven te verminken. Wanneer men nu nagaat, hoe vaak inde bouwkunst de bevrediging van de stoffelijke behoeften bij het wonen ondergeschikt wordt gemaakt aan aesthetische overwegingen (in hoeveel huizen van onzen tijd, die zoo utilitair en functioneel heet te zijn ingesteld, wordt er niet geklaagd over te weinig, te veel of te ongunstig vallend licht, welk gebrek het gevolg is van het verlangen om een bepaald aesthetisch effect inden gevel te bereiken) dan moet men de poging van den jongen Vingboons, om de architectuur te beheerschen en niet door de architectuur beheerscht te worden, als een deugd zien. 104