Tekstweergave van GA-1942_MB029_06103

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM en zijn buren, als niet-onwelgevallige steun inde finantiering van zijn „Gebouw, ’t welck een groot aansien heeft”, alle licht, lucht en uitzicht aan die zijde ontneemt, van bijzondere liefde voor den naaste getuigt, zij in het midden gelaten. De wijze van aldus te bouwen is meer voorgekomen, maarde poging dezen opzet den schijn te willen geven van één groot geheel, behoort toch wel tot de zeldzaamheden in onze stad. Nu is het vreemd dat eenige bouwkunsthistorici inde meening verkeeren dat de gevel, op gravure 27 vertoond, niet meer bestaat. Reeds A. W. Weissman, die in zijn studie over Philips Vingboons in het tijdschrift Oud Holland (1909) alle werken van Vingboons te Amsterdam behandelt, wekt den indruk, dat Oetgens’ huis niet meer te vinden is. Hij schrijft: „Uit hetgeen ik tot dusverre opmerkte kan worden afgeleid, dat Vingboons zeer ongelijk in zijn werken is geweest. Nu eens toont hij zich een Palladiaan, die noch voor Van Campen, noch voor Pieter Post behoeft te wijken, dan weer is het alsof de klassieke verhoudingen hem geheel onverschillig zijn. Zelfs komen onder zijn ontwerpen vele voor, die zóó nuchter zijn, dat zelfs de meest welwillende beschouwer ze als weinig geslaagd moet aanzien. Soms, zooals bij de gevels voor Nicolaas Soyhier in 1640 op de Heerengracht en in hetzelfde jaar op dezelfde gracht voor Christoffel van Hoove gebouwd, is door eenig lijstwerk boven de ramen de soberheid wat getemperd. Maar bij het in 1639 voor Antony Oetgens op den Singel gebouwde drietal huizen zijn zelfs de frontons niet in staat de dorheid der ordonnantie weg te nemen. Vooral onder de niet uitgevoerde ontwerpen komen nuchtere voor”. Uit dezen laatsten zin blijkt, dat de kenschetsing der genoemde gevels geschiedde aan de hand van de gravures in het plaatwerk en de heele passage mèt het feit, dat de gevels van de huizen voor Soyhier en voor Van Hoove reeds lang niet meer bestonden, wékt sterk het vermoeden, dat Weissman Oetgens’ huis eveneens verloren waande. In elk geval vermeldt Weissman niet, dat de gevel nog bestaat, niet in deze studie, noch in zijn „Bouw- en Beeldhouwkunst te Amsterdam inde 17e eeuw”, noch in zijn in 1912 verschenen „Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst”. De bouwkunst-historicus Dr. F. Vermeulen rekent Oetgens’ huis niet meer tot de nog bestaande werken van Vingboons. In zijn „Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst” (Deel III) geeft hij aan welke werken van Vingboons nog bestaan en welke niet, en plaatst Oetgens’ huis onder de laatste. Voorts schrijft Prof. Dr. Ir. D. F. Slothouwer in zijn bekende boek over „Amster - damsche Huizen (1600 —1800)” waarin de platen van Vingboons’ werken voor zoover ze op Amsterdam betrekking hebben in volgorde besproken worden: „Vingboons heeft in zijne ontwerpen steeds meer gestreefd naar het toepassen van een enkele pilasterorde, die dikwijls bij eenvoudige ontwerpen, zonder kapiteel of basement, tot lisenen werd gereduceerd. Een voorbeeld daarvan is het huis geweest, dat op den Singel gestaan moet hebben, volgens de toelichting bij zijn plaat 27 en dat uit 1639 heeft gedateerd”. Hier wordt dus de gevel als verdwenen beschouwd. Gelukkig echter, zooals men al reeds begrepen heeft, ten onrechte. De gevel bestaat nog als die van de perceelen 282 —284—286 aan den Singel, vlak bij de Gasthuis - molensteeg, zichtbaar genoeg, om in zijn versleten plunje toch lichtelijk gefroisseerd te zijn zóó hardnekkig te worden genegeerd in Amsterdam’s monumentenbeschrij - vingen. Vergelijking van gravure en werkelijkheid sluit twijfel uit. Bovendien, al schonken de bouwkunst-historici geen aandacht meer aan de resten van Antony Oetgens’ huis, uit andere bron is wèl te vinden dat het pand Singel 284 inderdaad zijn huiswas x ). l ) J. E. Elias: De Vroedschap van Amsterdam 1578—1795. 103