Tekstweergave van GA-1942_MB029_06036

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM minachting voor de eigen Nederlandsche kunst. Italiaansche meesters, hoewel vaak minderwaardig, vinden dan wel aftrek. Let men op de beschrijvingen inde catalogi, dan zijn deze ook dikwijls misleidend. De achttiende eeuwsche schrijver Justus van Effen fulmineert hiertegen zeer, ook komt hij op tegen de trucs, welke door de kunstkoopers bij deze veilingen werden toegepast. De bekende verzame - lingen van schilderijencatalogi van Gerard Hoet (1682 —1752) en P. Terwesten en van A. v.d. Willigen (1731 —1861) geven een overzicht van wat er alzoo ge - veild werd. Een groote veiling in het jaar 170-1 was die van het bezit van Pieter Six, waarbij verschillende Italiaansche meesters werden verkocht. Mevr. Petr. de la Court —Oortmans, lid vaneen bekende kunstlievende familie te Leiden, bezat een 120 schilderijen, welke in het jaar 1707 te Amsterdam geveild werden. Een doek van Gerard de Lairesse bracht bij deze gelegenheid / 1300. op. Twee zeer beroemde schilderijen ~de Madonna van Holbein” en de „Dans om het Gouden Kalf” van Lucas van Leyden werden in het jaar 1709 verhandeld voor de nu zoo geringe sommen van ƒ 2000. en / 1470 —. Ons land was in dezen tijd gewikkeld inden Spaanschen Successie-oorlog; mogelijk verhinderde de oorlogstoestand, dat buitenlandsche koopers naar ons land kwamen, en misschien zijn daaraan ook de zoo uitzonderlijk lage prijzen toe te schrijven. In 1713, als de vrede weer gesloten is, komt de collectie of althans een deel vair de collectie van Stadhouder Willem 111 te Amsterdam onder den hamer. De opbrengst hiervan bedroeg / 43.875. —. Een andere groote veiling was die in 1717 van het bezit van den heer Jonas Houbraken, waar niet minder dan 119 schilderijen waren. De prijzen, die bij deze veiling besteed waren, waren echter over het algemeen nogal laag. De jaren 1719, maar vooral 1720 staan geheel in het teeken van den speculatiezucht. Men werpt zich dan als het ware op aandeelen van allerlei nieuw opgerichte ondernemingen en belegt hier al zijn geld in. Voor kunstveilingen is in dat jaar dan ook niet veel interesse meer. Ook de eigenlijk gezegde koopliedenfamilies waren dikwijls groote kunstminnaars. 14 April 1728 werd b.v. een collectie van 106 schilderijen verkocht, toebehoorende aan Antony Grill, een goud- en zilversmid, den medestichter van het in 1724 opgerichte Grill’s hofje. Inden loop der jaren komen ook zoo nu en dan collecties toebehoorende aan Amsterdamsche regentenfamilies, zooals de families Witsen, Six, van Marselis, Valckenier, Rendorp etc. ter veiling. Een kunstbezit van 80 a 100 stuks in handen van één persoon komt heel dikwijls voor, al zullen de stukken uiteen dergelijke collectie niet altijd even waardevol geweest zijn. Langzamerhand worden de prijzen wat hooger dan zij in het begin der achttiende eeuw waren. Volgens de bovengenoemde veilingscatalogi worden er geregeld veel verkoopingen van schilderijen gehouden; het is echter ineen kort bestek als dit niet wel doenlijk ze alle te noemen. Ook dan weer valt de invloed vaneen oorlog te bespeuren en wel die van den 7-Jafigen oorlog (1756 —1763) tusschen Pruisen en Engeland eenerzijds en Frankrijk, Oostenrijk en Rusland anderzijds. In verhouding tot de voorafgaande jaren worden er ook betrekkelijk weinig veilingen gehouden. In 1763 wordt dit echter weel’ anders. Ook buitenlanders laten dan weer hun kunstbezit te Amsterdam veilen. Zoo b.v. de Keurvorst van Saksen op 22 Mei 1765 een collectie van 155 stuks. De totale opbrengst hiervan bedroeg ruim / 54.000. —, waarbij een Leonardo da Vinei / 3000.—. Fransche en Hollandsche schilders werden echter bij deze verkooping met geringe prijzen betaald. Een maand later volgde de verkooping wegens insolventie van Pieter Leendert de Neufville, wiens staken van betaling in Juli 1763 de aanleiding was geweest tot 36