Tekstweergave van GA-1942_MB029_06034
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
kocht,
is
te
betreuren
en
had
niet
mogen
gebeuren.
De
prijs
liet
toe
dat
een
hunner
of
iemand
van
hun
kennissen
het
stuk
voor
ons
land
had
kunnen
be
-
houden.
Ook
staat
genoteerd
dat
in
1686
voor
de
beschildering
der
luiken
twee
keer
/
630,
—
aan
het
echtpaar
de
Lairesse
werd
betaald.
Uit
het
Resolutieboek
1684
—1797
der
Westerkerk,
onder
het
hoofd
„Orgel”,
blijkt
dat
op
11
September
1686
aan
de
vrouw
van
den
schilder
de
Lairesse
/
630,
—
werd
betaald
„synde
het
restant
wegens
’t
schilderen
van
de
deuren
van
de
bovenste
cas
van
’t
orgel”.
Hoeveel
een
eerdere
afbetaling
bedroeg,
is
niet
meer
na
te
gaan.
Op
18
September
van
hetzelfde
jaar
gingen
de
kerkmeesters
met
de
Lairesse
een
overeenkomst
aan
„voor
de
ordonnantie
en
schilderen
van
’t
buytenste
van
de
boven
en
’t
binnenste
en
buytenste
van
d’
onderdeuren
van
’t
orgel,
synde
festons
en
loff-werk
voor
de
somma
van
hondert
discatons”.
Over
den
bemid
-
delaar
merk
ik
op
dat
de
kunstschilder
N.
Hopman
in
1855
voor
mijn
groot
-
vader
twee
familieportretten
had
gecopieerd;
wellicht
werd
W.
A.
Hopman
door
die
relatie
betrokken
bij
den
verkoop
van
het
schilderij.
Als
dein
de
verkoop
-
rekening
genoemde
taxateurs
beschouw
ik
den
in
het
adresboek
van
1863
—64
voor
-
komenden
H.
A.
Klinkhamer,
makelaar
en
opzichter
van
’s
Rijksmuseum
en
W.
J.
M.
Engelberts,
commissionnair
in
kunstwerken
en
inspecteur
aan
’s
Rijksmuseum.
Bijzonderheden
over
het
orgel,
de
restauratie
daarvan
in
1938
—39
en
over
de
luiken
van
het
groote
en
van
het
beneden-orgel,
werden
in
Amstelodamum
gegeven
in
het
Septembernummer
van
1940
en
inde
nummers
van
Februari,
Maart
en
Mei
van
1941.
Amsterdam,
Januari
1942.
G.
C.
E.
Chone.
KUNSTHANDEL
IN
YREDES-
EN
OORLOGSTIJD
IN
DE
ACHTTIENDE
EEUW
TE
AMSTERDAM.
De
kunsthandel
heeft
zich
wel
in
hoofdzaak
ontwikkeld
uiteen
soort
markt,
die
te
Amsterdam,
evenals
in
andere
steden,
inde
open
lucht
werd
gehouden.
Want
de
markt
was
voor
een
schilder
dikwijls
de
eenige
gelegenheid
om
zijn
werk
bij
het
publiek
bekend
te
maken.
Zoo
kende
ook
de
stad
Antwerpen
haar
bekende
Vrijdagsche
markt
met
kunst
-
werken,
terwijl
daarnaast
de
Parijsche
Foire
de
St.
Germain
(noot
1),
welke
2
maanden
duurde,
ook
een
bekende
verkoopgelegenheid
voor
schilderijenwas.
Ook
inden
huidigcn
tijd
bevinden
zich
op
den
linker
oever
van
de
Seine
nog
vele
winkeltjes
met
antiquiteiten,
platen,
kunstvoorwerpen
e.d.,
misschien
nog
een
overblijfsel
van
de
bovengenoemde,
in
1786
opgeheven,
markt.
Ook
inde
Nederlanden
kende
men
dezen
vorm
van
kunsthandel
o.m.
te
Utrecht
en
te
Amsterdam.
Zoo
werd
b.v.
in
1623
verboden
te
Amsterdam
op
verzoek
van
’t
Sint
Lucasgilde
voortaan
op
de
Nieuwe
Brug,
dus
inde
nabijheid
van
de
andere
beurzen,
handel
te
drijven
met
kunstwerken.
Later
echter
gevoelde
men
het
gemis
aan
eene
openbare
expositieruimte
voor
den
verkoop
van
schilderijen
en
zoo
werd
dan
omstreeks
1700
op
de
derde
verdieping
van
het
Raadhuis
(thans
Kon.
Paleis)
een
„Konstkamer”
met
aangrenzend
„Kunst
-
kabinet”
ingericht,
tot
een
tentoonstelling,
tevens
verkoopgelegenheid
van
schil'
derijen,
teekeningen
en
beeldhouwwerken.
Later
werd
ook
teekenonderricht
in
deze
zaal
gegeven.
Wagenaar
geeft
een
uitvoerige
beschrijving
Yan
deze
localiteit
(II).
Het
Konstkabinet
bevatte
niet
minder
dan
7
duizend
prenten
van
Italiaansche,
Fransche
en
Nederlandsche
meesters.
Elke
kunstenaar
mocht
in
deze
zaal
zijn
werk
tentoonstellen,
doch
er
mochten
niet
meer
dan
3
schilderijen
tegelijk
van
denzelfden
persoon
hangen.
Op
bepaalde
uren
had
het
publiek
er
toegang.
Tallooze
menschen
hielden
zich
met
den
kunsthandel
bezig,
lieden
als
bierbrouwers,
34