Tekstweergave van GA-1942_MB029_06013

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM niet veelvuldig voor en nam nimmer bijzonderen omvang aan. Om het monu - ment op den Dam „Naatje” stond een aantal schoenpoetsers, dat met allerlei leegloopers de omheining van genoemd beeld als zitplaats had gekozen. In zeker opzicht was het toentertijd op den Dam drukker dan thans; vele tramlijnen hadden nl. aldaar haar begin- en eindpunt. Ook inde Kalverstraat was het toen zeer druk en in het bijzonder op de Zaterdag- en Zondagavonden; vooral des Zondags was dit evenals thans het geval en voor de jonge menschen van dezen tijd is het misschien wel interessant te vernemen, dat niemand toentertijd blootshoofds liep en de dames zeer lange rokken droegen, terwijl de heeren, zoowel jonge als oude, veelal een wandelstok bij zich hadden. Blootshoofds liepen in die dagen alleen de volksvrouwen en men wilde beweren, dat haar kapsel in model werd gehouden door er flink cocosvet bij te gebruiken. Hes avonds kon het ook zeer druk zijn inde Amstelstraat en op het Rembrandt - plein. Vooral ten tijde van het aangaan en uitloopen van de theaters (Grand Théatre, Flora, Salon des Variétés, Pan - opticum, Rembrandt-Theater (dit eerst sedert het begin dezer eeuw). In die dagen was het ook nog bij verscheidene schouwburgen gebruik inde pauze „sor - ties” af te geven. Het overgroote deel van het publiek ging dan naar buiten een lucht je scheppen en inde naaste omgeving den inwendigen mensch ver - frisschen en versterken. De omliggende café’s hadden het daarvan gewoonlijk zeer druk. Met dat al was het leven op straat toch minder onrustig dan tegenwoordig; dit kwam vooral doordat er geen auto’s en zeer weinig fietsen waren. Omstreeks 1900 vertoefde hier ook een aantal Italiaansche jongens, dat met goedkoope gipsen beeldjes ventte. Het gebeurde meermalen, dat zoo’n jongen »bij ongeluk” een beeld liet vallen en er bij ging staan huilen. Dat wekte gewoonlijk het medelijden bij een deel Van het publiek op, er werd een collecte gehouden en het „leed” was geleden. Ten slotte liep de truc inde gaten. Het stadsbeeld zou niet compleet zijn, wanneer wij niets vertelden van den dronken man. Inde jaren rond 1900 en vooral daarvoor was een dronken man geen ongewoon verschijnsel. In die dagen werd er door den werkman nogal aan Bacchus geofferd. Het begon des Zaterdagsavonds, verder Zondags en een aantal lieden zette de offerande ook nog ’s Maandags voort. Uit waren de z.g. Maandaghouders. Vooral op den Nieuwendijk kwam het Zaterdags- en Zondagsavonds nog al eens tot dronke - mansrelletjes. Het eind van het lied was, dat de hoofdpersoon naar de „Oude - brug” later ~ Warmoesstraat” of de „Pietershal” (in het kort de aanduiding van de daar gevestigde politiebureaux), opgebracht werd. Een stoetje nieuws - gierigen en/of belanghebbenden volgde de politie met arrestant tot aan het bureau, waarmede zoo’n voorval weder tot het verleden behoorde. Na 1900 is het gebruik van alcohol door den werkman geleidelijk aan afge - nomen en inde laatste jaren zag men zelden een dronken man op straat. Men had ook in dien tijd dronkaards die regelmatig hun buurt op stelten zetten door vechtpartijen te ontketenen. Ook dit eindigde met het opbrengen vaneen of meer van de belhamels; van de politie kon men vernemen dat het gewoonlijk dezelfde klanten waren. Dronken vrouwen zag men zelden. Toch herinner ik mij een geval uit de 90er jaren. Het schepsel bleek zoo dronken te zijn, dat zij op een handkar vervoerd moest worden. De kar was omstuwd dooreen joelende menigte; allerlei uit - roepen weerklonken, o.a. een langdurig loe, loe, loe. Ten slotte werd een lied aangeheven; ik meen als volgt: ~Leve de Klare van Schiedam, Liever een maatje dan een boterham, Kan je wel zien aan mijn neus” (bis), waarschijnlijk een deun uit dien tijd. Het lied werd natuurlijk in onvervalscht Amsterdamsch gezongen. Ik zou nog even eenigszins buiten het kader van ons onderwerp willen treden. Inde jaren die wij thans beschrijven hadden wij te Amsterdam inde maand 13