Tekstweergave van GA-1942_JB039_00196

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
10 jaren na den dood van Jan van Mekeren mogelijk blijken te zijn „de Eendracht” als zoodanig te openen. Zeer talrijk waren de moeilijkheden, waarmede de Directeuren onafgebroken hadden te kampen en dat zij daarover zelf ganschelijk niet tevreden zijn geweest, moge blijken uiteen in dato 3 Augustus 1801 door de toen nog levende 3 Directeuren 1 op schrift gestelde apologie, die moest dienen als een verklaring voor de teleur - stellingen, welke zij bij de inrichting van het gesticht ondervonden hadden. Wij willen niet nalaten het een en ander uit dit stuk hier over te nemen. Het woonhuis en de tuin waren bij het overlijden van Jan van Mekeren verhuurd aan den boek - verkooper H. Keyser en, aangezien deze huur eerst 1 November 1793 afliep, kon, volgens de bepalingen van het testament, reeds uit dezen hoofde tot dien datum ten opzichte van het gesticht niets verricht worden. Toen men daarna met het werk kon beginnen en men in 1794 tamelijk ver gevorderd was met de uitvoering van de plannen, welke ten doel hadden het gesticht bewoonbaar te maken voor 8 „par - tijen”, terwijl er maar voor 5 ruimte was, moest het werk gestaakt worden, in verband met het feit, dat „de meer en meer naderende retlreerende Engelschen allerlei inquartieringen op het gesticht, gelijk voorheen van de Pruisische troepen, deden vermoeden 2 , terwijl alles, wat los en brandbaar was, naar de stad diende gevoerd te worden. Daarna kwamen de jaren 1795 en 1796, die door hun groote onrust het werk aan het gesticht deden stagneeren en toen men in 1797 hoopte weer eens flink te kunnen opschieten, kwam de Mumcipahtelt van Nieuwer-Amstel een spaak in het wiel steken met haar keur van 28 April 1796, waarbij verboden werd binnen de juris - dictie van Nieuwer-Amstel „een ambacht bij de hand te nemen of te exerceeren, t zij door baazen, knegts of ook onder eemg ander pretext, als na voorgaande permissie van dezelve mumcipahtelt op boete zoo rasch de overtreeders gewaarschuwd zijn en zig daaraan niet onderwerpen van ƒ2.12. voor de Eerste Reis en daarna van ƒ 25. voor ieder dag, willende ons alzo hunne mingeschikte en onbekende werklieden daartoe opdringen, niettegenstaande men door eene op handen zijnde Staastregelmg het ophouden der willekeurige werkingen der Gildens tegemoet zag”. Toen deze Staatsregeling in 1798 tot stand kwam, waagden Directeuren het er weer op en heten het werk van 10 September tot 6 October voortgaan; doch op dezen 1 Evert Jan Everwijn was 31 Maart 1799 overleden. 2 Hier wordt gedoeld op het feit, dat in 1787 de Pruisen op den Overtoom gelegerd waren, toen deze satisfactie kwamen eischen voor den hoon, Prinses Wilhelmma aangedaan bij Goejan Verwelie- Sluis. De Hertog van Bronswijk bevond zich toen op de Katoendrukkenj „Buytendruk”, terwijl op „de Eendracht de voorloopige vrede gesloten werd. (Seyffart; wandeling langs den Over - toom 1928). 126