Tekstweergave van GA-1942_JB039_00191

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Wij zagen, dat de oorspronkelijke eigenaar van No. ! ƒ2l. betaalde, vermeerderd met ƒl6. voor den achter het terrein gelegen tuin No. 9, dus tezamen ƒ 37. —, waarvan hij echter het bedrag ad ƒ 16. voor den tuin van den eigenaar gerestitueerd kreeg. Wij releveerden verder, dat het terrein No. ! later in tweeën gesplitst werd, zoodat ieder dezer eigenaren de helft van ƒ2l. of ƒ 10.10 had te betalen. Eigenaar van de eene helft werd Jan van Mekeren, die nog steeds in totaal ƒ 37: —• te betalen kreeg, waarvan hem echter ƒ 16. vergoed werd voor den tuin en / 10.10 voor de wederhelft van No. 1, zoodat hij per saldo slechts ƒ 10.10 had te betalen. De recognitie ad ƒ 37. aan het Gasthuis is geregeld vergoed geworden tot en met het jaar 1828; daarna werd dit bedrag om ons onbekende redenen verlaagd tot ƒ 18.70, totdat van 1903 af geen erfpachtsbetalmg aan het Gasthuis meer heeft plaats gevonden. Met de restituties ad ƒ 10.10 en ƒ 16. ging het al heel weinig vlot. Wij vonden, dat m het begin der 19de eeuw de ƒl6 . aan het gesticht terug - betaald werden door de „Brouwerij en Azijnmakenj de 3 Bramen”, doch toen deze fabriek werd afgebroken, werden gedurende vele jaren de betalingen gestaakt, dan wel vonden zij zeer onregelmatig plaats. Geruimen tijd werd door het Gesticht in totaal slechts ƒlO. ontvangen, welk bedrag in 1876 plotseling / 17. werd, tot - dat na 1902, tegelijk met het ophouden van de betaling aan het Pietersgasthuis, ook deze vergoeding met meer plaats vond. Wij meenen met het bovenstaande voldoende duidelijk gemaakt te hebben, om welk stuk het ging, toen Jan van Mekeren in 1780 de hand legde op het „Fort de Eendragt”, en mogen het alleen betreuren, dat hij, alhoewel met hout vertrouwd, blijkbaar zelf niet van het hout geweest is, waaruit men historieschrijvers snijdt, hetgeen niet alleen onze taak ten zeerste heeft bemoeilijkt, doch ons ongetwijfeld tevens zeer veel interessants heeft onthouden omtrent dit industne-gedeelte van den Overtoomschen weg, waaromtrent wij thans slechts enkele bijzonderheden hebben kunnen geven. Hoe Jan van Mekeren de situatie gevonden heeft, toen hij „de Eendragt” kocht, is ons niet geheel duidelijk geworden; Trouillart deed blijkbaar in graan en gebruikte een gedeelte van de zolders voor dit artikel, doch inde „Amsterd. Courant” van 9 October 1783 1 wordt melding gemaakt vaneen behangselpapier-makerlj, toe - behoorende aan P. J. Bourier inde „Eendracht”, die later naar de Reguhersgracht is verplaatst; waarschijnlijk is het, dat van Mekeren aanvankelijk het huis bij wijze van buitenverblijf voor de „weekends” gebruikt heeft bij zijn doodwas het echter verhuurd en zeker is het, dat een gedeelte van de zolders als opslagplaats van hout heeft gediend, doch, hoe dit ook zij, een negental jaren na den aankoop was 1 28ste jaarboek Amstelodamum; mej. L. van Nierop. 121