Tekstweergave van GA-1941_MB028_04158
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Petrus
(dl.
11,
blz.
81),
al
spreken
zij
zich
zelf
tegen
op
blz.
270,
vermeldend,
dat
St.
Pieter
in
Amsterdam
slechts
een
„Vlotschuit”
gegeven
werd.
Aannemende,
dat
van
Arkel
en
Weissman,
die
den
steen
niet
noteerden,
hem
niet
over
het
hoofd
hebben
gezien,
hebben
we
weer
een
gevelsteen
welke
meer
dan
veertig
jaar
reeds
van
zijn
oude
plaats
verdwenen
was,
teruggevonden.
H.
W.
Alings.
DE
BRAND
IN
’S
LANDS
ZEEMAGAZIJN
TE
AMSTERDAM,
IN
DEN
NACHT
VAN
5
OP
6
JULI
1791.
Onze
Marine
werd
in
1597
georganiseerd
door
de
instelling
van
vijf
colleges
van
admiraliteit.
De
beste
van
alle
was
die
van
Amsterdam.
Zij
had
steeds
door
ruime
inkomsten
en
een
betere
administratie
een
voordeelig
saldo,
terwijl
de
andere
admiraliteiten
met
geldgebrek
hadden
te
kampen.
Amster
-
dam
kon
daardoor
voor
een
goed
eskader
oorlogsschepen
zorgen
en
zelfs
de
andere
admiraliteiten
steunen.
Het
zelfrespect
der
admiraliteit
nam
daardoor
krachtig
toe,
zoodat
het
te
begrijpen
is,
dat
zij
zich
tegen
Frederik
Hendrik
verzette,
toen
deze
de
zeezaken
in
zijn
hand
wilde
centraliseeren.
Hoewel
zij
daarin
slaagde,
kwam,
na
den
val
der
republiek
in
1795,
de
belangrijke
eenheid
tot
stand
inden
vorm
van
ons
Ministerie
van
Marine.
Door
den
brand
van
8
Januari
1844
werden
de
archieven
der
Admiraliteiten,
die
toen
allen
naar
Den
Haag
waren
overgebracht,
grootendeels
verwoest
en
verteerd.
Gelukkig
herinnert
in
onze
stad
nog
één
bouwwerk
aan
de
eervolle
geschiedenis
van
ons
zeewezen.
In
het
St.
Cecilia
klooster
op
den
O.Z.
Voorburgwal
zetelde
het
Admiraliteitscollege.
Voor
de
scheepsuitrustingen
e.d.
werden
aanvankelijk
pak
-
huizen
gehuurd,
doch
in
1655
werd
een
erf
op
den
Zuidwesthoek
van
Kattenburg
beschikbaar
gesteld,
waarop
een
groot
magazijn
werd
gebouwd.
In
1656
werd
de
eerste
steen
gelegd
en
na
negen
maanden
was
het
gebouw
gereed.
De
stadsarchitect,
Daniël
Stalpaert,
was
de
bouwmeester.
Het
vierkante
gebouw,
omringd
door
water,
is
ongeveer
zeventig
meter
lang
en
bestaat
uit
vier
om
een
binnenplaats
opgetrokken
vleugels
van
drie
en
een
halve
verdieping,
boven
gewelfde
kelders.
Oorspronkelijk
bevond
zich
de
ingang
aan
den
kant
van
het
Kattenburgerplein,
doch
thans
is
deze
aan
de
Oostzijde.
Terwijl
boven
de
poort
het
wapen
der
Admiraliteit
prijkt,
heeft
elke
buitengevel
een
vooruitspringende
middenpartij,
bekroond
dooreen
drie
-
hoekig
fronton,
waarvan
twee
beeldhouwwerk
bevatten,
n.l.
een
maagd
met
corona
navalis
te
midden
van
zeegoden
en
oorlogstuig
en
Neptunes
met
Amphitrite
zee
-
godin
omringd
door
góden
en
handelsgoederen.
Deze
grootsche'”stichting
is
door
Joost
van
den
Vondel
en
Johannes
Antonius
van
der
Goes
bezongen.
Terwijl
laatstgenoemde
o.a.
spreekt
van:
~Daer
staet
het
magazijn,
dat
met
zijn
zware
muren
geschapen
schijnt
om
’t
eind
der
wereld
te
verduren.”
zegt
Vondel
in
zijn
Zeemagazijn
gebouwt
Op
Kattenburgh
’t
Amsterdam
o.a.
De
Maght
van
’t
vrye
lant,
en
Zeeraet,
om
den
kam
Te
heffen
uit
de
vloên,
vondt
raetzaem
t’
Amsterdam,
Op
’t
nieuwe
Kattenburgh,
het
wapenslot
te
bouwen.
En
’t
Magazijn
des
lants
haer
scheepstuigh
te
betrouwen,
Ten
dienst
van
Nereus
volck,
dat
op
de
dijning
woelt,
Die
blaew
en
zeegroen
om
de
zeekasteelen
spoelt.
Men
zou
den
rugh
van
’t
Y,
zoo
veele-en
lange
jaeren
Geploeght
van
kielen,
en
gekruist
door
stadigh
vaeren,
158