Tekstweergave van GA-1941_MB028_04156
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Uiteen
artikel
in
De
Tijd
:
„Het
oude
Amsterdam,
zooals
het
zich
een
menschenleeftijd
geleden,
inde
tachtiger,
negentiger,
jaren
der
vorige
eeuw
en
later
nog,
vertoonde,
is
voor
onze
oogen
een
wonderlijke
stad.
De
tentoonstelling
wordt
beheerscht
door
werken
der
beide
mees
-
ters,
die
de
sfeer
van
dit
Amsterdam
voor
altijd
op
het
doek
hebben
vastgelegd;
Breitner
en
Witsen.
En
zoo
staan
wij
weer
voor
den
Dam
van
het
einde
der
vorige
eeuw,
zooals
Breitner
dien
schilderde:
bij
smokkelig
weer
met
felrood
de
kiosken
en
wit
de
afgesjokte
lijven
van
aapjes-
en
trampaarden.
Voor
het
Rokin
op
zoo’n
zelfden,
waaierigen,
regenachtigen
middag;
een
rijtuig
komt
aanrijden;
er
is
vertier
van
haastige
menschen.
Altijd
weer
iets
van
oneindige
melancholie
hangt
over
dit
stadsbeeld
en
toch
was
het
Amsterdam
dier
dagen
heel
wat
gezelliger
dan
in
later
tijd.
Ook
die
vreemde
stilte,
waarin
de
stad
haar
ziel
bekent
en
men
haar
heimelijk
leven
van
eeuwen
bespeurt;
staande
voor
de
doeken
van
Witsen
ondergaat
men
dit
met
sterke
ontroering.
Toch
weten
wij,
dit
is
nog
óns
Amsterdam
en
al
verdween
menig
aanzicht
van
plein
of
gracht,
de
stad
leeft
voort
en
zooals
wij
haar
op
zoo’n
heiwerk
van
Breitner
zien
worstelen
met
modder
en
water,
waaruit
zij
ook
voortkwam,
zoo
kunnen
wij
het
nog
dagelijks
herkennen
in
eiken
bouwput,
kraterdiep
inden
Amsterdamschen
grond.
„Maar
er
is
ineen
menschenleeftijd
wel
veel
veranderd
in
Amsterdam!
En
al
schijnt
de
stad
onsterfelijk
in
haar
schoonheid,
men
heeft
in
dien
betrekkelijk
korten
tijd
wel
ontzaglijk
gedempt,
gebroken
en
gesloopt,
helaas
niet
altijd
noodzakelijk.
Natuurlijk,
de
stad
leetde,
stelde
haar
eischen,
groeide
machtig
uit
naar
alle
zijden,
maar
wat
had
er
niet
gered
kunnen
worden
als
bij
dit
alles
andere
normen
hadden
gegolden.
Nu
kunnen
wij
het
slechts
betreuren
en
bij
het
opmaken
van
de
schade
het
duur
besluit
nemen
voortaan
zuiniger
te
zijn
op
wat
ons
vandaag
den
dag
nog
gebleven
is.”
Aan
De
Standaard
ontleenen
wij:
„Weet
ge
’t
nog?
„Zoo
zou
men
de
Tentoonstelling
kunnen
noemen,
die
komende
weken
in
het
Stedelijk
Museum
wordt
gehouden.
En
deze
vraag
dient
dan
inde
eerste
plaats
gesteld
aan
hen,
die
herinnering
behouden
aan
het
Amsterdam
van
het
einde
(van
de
vorige)
en
het
begin
van
deze
eeuw.
Ze
zullen
er
afbeeldingen
van
tal
van
plekjes
en
gebouwen
zien,
die
met
den
tijd
zijn
verdwenen,
tot
hun
genoegen,
misschien
ook
wel
tot
hun
leedwezen”......
„Het
is
een
zeer
interessante
verzameling,
die
hier
aan
schilde
-
rijen,
platen,
foto’s,
enz.
is
bijeengebracht.
Ten
slotte
wij
moeten
ons
tot
enkele
persstemmen
bepalen
Het
Volk.
Dat
oordeelde
zóó:
„Ja,
zoo
was
het
eens!”
„Dat
heb
ik
nog
gekend.”
„Wat
zag
het
er
toen
anders
uit!”
„Wijzende
vingers
schuiven
over
vitrines
en
over
breed-uitgespreide
plattegronden-
Zij
vinden
sloten
en
warmoezerijen,
waar
nu
het
Concertgebouw
en
het
Rijksmuseum
staan,
zij
blijven
stil
boven
de
groene
plek
aan
het
heerlijke
1J....
„daar
doet
zich
heerlijk
open,
„Zij
die
als
Keizerin
de
kroon
draagt
van
Europe.”
„Waar
Breitner
de
duizenden
heipalen
zat
te
schilderen,
waarop
nu
nog
dat
verschrikkelijke
Centraal
Station
staat,
als
een
blok
voor
het
water,
als
een
muur
voor
de
open
wijdheid
van
Amsterdams
zeearm,
die
geen
zeearm
meer
is,
zoomin
als
Amsterdam
nog
een
stad
aan
het
water
is.
Niemand
kan
het
meer
zien,
dooi'
die
reusachtige
stationscoulisse,
niemand
weet
het
meer....
ja,
zoo
was
het
eens.
„Wordt
eens
niet
sentimenteel,
als
gij
oude
foto’s
ziet
van
de
eerste
meisjes,
die
gij
hebt
liefgehad,
nog
met
vlechten
en
bloesjes
en
boezelaartjes,
en
breede
strikken
in
het
haar.
Wordt
eens
niet
sentimenteel
en
onredelijk-boos
op
veel
nieuws
en
veel
leelijks
en
veel
noodzakelijks,
dat
het
oude
heeft
verdrongen,
dat
eens
bloeide
156