Tekstweergave van GA-1941_MB028_04154
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Boven
één
der
garages
zijnde
werklieden
ineen
frisch
gezellig
schaftlokaal
met
een
mooi
uitzicht
gehuisvest.
Daarnaast
bevinden
zich
de
wasen-
en
kleedlokalen,
voorzien
van
alle
benoodigdheden,
terwijl
op
dezelfde
verdieping
nog
over
douche
-
baden
en
een
droogkamer
voor
kleeding
kan
worden
beschikt.
Inden
loop
der
laatste
jaren
is
met
de
sectieposten,
de
Centrale
Inrichting,
de
Garage-Oost
en
de
Vuilverbrandingsinrichting,
een
goed
harmonisch
geheel
ver
-
kregen
en
de
reorganisatie
van
den
geheelen
dienst
voltooid.
Tot
de
schoonheid
van
de
stad
aan
het
IJ,
waarop
iedere
Nederlander
met
recht
trotsch
kan
zijn,
draagt
ook
de
Stadsreiniging
haar
deel
bij,
een
dienst,
welke
ook
in
technisch
opzicht
de
toets
van
de
vergelijking
met
dien
van
andere
steden
kan
doorstaan.
A.
M.
Noppen.
ONZE
TENTOONSTELLING.
Als
dit
nummer
van
het
maandblad
verschijnt,
zal
de
door
ons
genootschap,
in
het
Stedeiijk
Museum,
georganiseerde
tentoonstelling:
„Amsterdam
1880
—1940
Wat
ineen
menschenleefrijd
verdween”,
al
haast
weer
tot
het
verleden
behooren-
Afgaande
op
hetgeen
de
pers
over
haar
schreef,
de
„bonne
presse”
die
zij
had,
en
op
de
intense
belangstelling,
het
blijkbare
pleizier,
waarmede
de
talrijke
bezoekers,
inde
eerste
plaats
onze
leden,
haar
bezichtigd
hebben,
mogen
wij
vaststellen
dat
zij
een
groot
succes
is
geweest.
Dit
succes
danken
wij
inde
eerste
plaats
aan
degenen,
die
zich
met
de
samenstelling
en
de
inrichting
van
de
tentoonstelling
belastten,
onze
bestuursleden,
de
heeren
ir.
J.
D.
M.
Bardet
en
H.
van
der
Bijll
en
ons
eerelid,
den
heer
J.
van
Eek.
Terwijl
de
heeren
Bardet
en
van
Eek
zich
vooral
bezig
hielden
met
de
keuze
der
afbeeldingen
en
de
beschrijving
ervan,
gelijk
die
inden
grif-verkochten
catalogus
zijn
opgenomen
(eerstgenoemde
schreef,
naar
men
weet,
ook
de
Inleiding
tot
den
catalogus),
heeft
de
heer
van
der
Bijll
vooral
het
oog
gehouden
op
de
uitstalling
ervan.
De
tentoon
-
stellings-commissie
heeft
zich
daarbij
ook
mogen
verheugen
inde
krachtdadige
hulp
van
den
directeur
der
gemeente-musea,
Jhr.
D.
C.
Köell,
wien
geen
moeite
te
veel
was
en
die
met
zijn
beproefden
smaak,
zijn
groote
ondervinding
op
dit
gebied,
menigen
goeden
raad
heeft
gegeven.
En
verder
moge
nog
eens
met
erkentelijkheid
vermeld
worden,
gelijk
bereids
inde
Inleiding
geschied
is,
de
medewerking
welke
wij
in
het
bijzonder
van
de
verschillende
inzenders
mochten
ondervinden.
Van
de
vele
aanwezigen
op
den
openingsdag,
den
12den
üctober,
noemen
wij
afzon
-
derlijk:
Burgemeester
Voute,
de
wethouders
Smit
en
Neiszen
en
den
chef
van
de
afdeelmg
Pers
en
Propaganda
ten
Stadhuize,
den
heer
van
Dellen,
alsmede
mr.
van
der
Haagen,
referendaris
van
de
afdeeling
Kunsten
en
Wetenschappen
te
’s-Gravenhage.
Ook
mogen
wij
hier
apart
vermelden
de
heeren
Nikerk
en
Koot,
resp.
directeur
en
adjunct-directeur
van
de
V.V.V.
Amsterdam,
zulks
mede
in
verband
met
het
feit
dat
zij
het
mogelijk
maakten
inde
uitstalkast
van
hun
gebouw
aan
het
Kokin
de
aandacht
op
onzé
tentoonstelling
te
vestigen.
Hier
moge
het
een
en
ander
volgen
uit
hetgeen
de
bladen
over
de
expositie
schreven-
Het
Handdsblad
getuigde,
dat
zij
den
bezoeker,
vooral
den
Amsterdammer
van
origine
èn
op
jaren,
een
schat
van
herinneringen
biedt
(bood)
over
zijn
oude,
ver
-
trouwde
stad,
die
in
zijn
hart
een
goede
plaats
inneemt.
En
daarna
liet
de
redactie
o.a.
volgen;
„Van
dag
tot
dag
ondergaat
het
stadsbeeld
wijzigingen
en
men
ziet
het
modernisme
gemeten
van
zijn
ongunstigste
excessen
tot
en
met
zijn
nuttigste
effecten
zich
voortdurend
dieper
nestelen
in
het
Amsterdam,
dat
zijn
ouden
geest
va»
beweeglijkheid
wel
nimmer,
maar
zijn
bezonken,
schilderachtige
sfeer
steeds
meer
verliest
ten
bate,
althans
ten
nutte,
van
de
kille
nuchterheid,
die
kenschetsend
is
voor
een
époque.
Het
ontgaat
den
bewoner
vaneen
stad,
in
dit
geval
va»
Amsterdam,
meestal
op
den
duur,
dat
met
ontoombare
regelmaat
de
karakteristiek
wordt
aangetast
tenzij
nu
en
dan
een
nieuwe
monumentale
toets
even
aller
154