Tekstweergave van GA-1941_MB028_04066
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Apr.
1941
vroeger
en
wel
in
ons
Maandbl.
zelf,
April
1932,
p.
39
vg.
—gelijk
de
heer
H.
W.
Alings
mij
vriendelijk
herinnerde,
een
redactioneele
oplossing
gevonden.
De
heer
O.
Kamerlingh
Onnes
had
de
spreuk
ontleend
aan
het
zgn.
Peperhuis,
den
voormaligen
zetel
van
de
Kamer
Enkhuizen
der
Oost-Indische
Compagnie,
te
Enkhuizen,
uit
het
jaar
1625:
De
kost
gaet
voor
de
baet
vyt
(vgl.
v.
Arkel
en
Weissman
I,
1891,
p.
116).
Zoo
is
alles
opgehelderd.
Ook
waarom
het
Bur.
v.
H.
1.,
in
tegenstelling
tot
Spieghcl
en
Roemer
Visscher,
niet
„kost”,
maar
„cost
vertoont:
blijkbaar
een
eigen
archaïseerende
wijziging
van
den
heer
Kamerlingh
Onnes.
De
gangbare
schrijfwijze
„cost”
bewijst,
dat
de
spreuk
haar
tegenwoordige
verbreidheid
inderdaad
door
haar
aanwezigheid
op
het
gebouw
van
het
Bur.
v.
H.
I.
verworven
heeft,
gelijk
ik
dus
terecht
op
p.
4
aannam.
En
nu
is
ook
de
achter
-
grond
gevonden
van
wat
een
ander
medelid,
de
heer
J.
C.
Holtzappel,
mij
mede
-
deelde,
dat
hij
altijd
gemeend
had,
dat
de
spreuk
in
verband
stond
met
de
Oost-
Indische
Compagnie;
deze
heer
koestert
het
voornemen
van
mijn
stuk
een
referaat
op
te
nemen
in
het
Tijdschr.
van
de
Nat.
Ver.
voor
Handelsonderwijs.
M.
B.
WATERSCHUITEN
IN
DE
LINDENGRACHT.
Hun
verwijdering
in
1786
door
den
substituut-schout.
Het
moeten
uiteraard
zeer
ouden
van
dagen
zijn,
die
zich
den
tijd
nog
kunnen
herinneren,
dat
er
geen
sprake
was
vaneen
drinkwaterleiding.
Het
versche
water
werd
met
platte
schuiten,
uit
de
Vecht,
naar
de
stad
getransporteerd,
om
te
voorzien
inde
behoefte
aan
drinkwater,
en
die
voor
diverse
industrieele
doeleinden
(bierbrouwerijen
en
dergelijke).
Op
dien
tijd
heeft
betrekking
hetgeen
inde
hierna
volgende
notarieele
akten
wordt
meegedeeld.
Waarom
de
daarin
genoemde
sub
-
stituut-schout
tegen
de
waterschuit)es
inde
Lindengracht
optrad,
blijkt
er
niet
uit.
1:
G(rosse)
No.
14444*.
No.
19.
Verklaring
wegens
de
weghaling
der
versch
water
schuytjes
uijt
de
Lindegragt
(in)
dato
17
February
1786.
Op
den
17en
February
1786
compareerden
voor
mij
Isaac
Pool
Notaris
by
den
Hove
van
Holland
geadmitteerd
te
Amsterdam.
Residerende
ter
presentie
van
de
natenoemene
getuygen:
Jan
Nieuland,
Gerrit
Jasink,
Lambert
van
Sol
en
Marten
Timman
wonende
alle
hier
ter
stede
op
de
Lindegragt.
Jacob
Jansen
Van
Errenst,
Anthonij
Lippas,
Huybert
van
der
Lou
en
Johannes
Molak
alle
meede
hier
ter
steede
wonende.
alle
van
competente
ouderdom
en
hebben
de
vier
Laa(t)stgenoemde
comparanten
yder
voor
zigh,
en
den
Een
voor
den
Ander,
ende
gezamentlijke
comparanten
ten
verzoeken
van
de
Vier
Laatste
Comparanten
en
van
yder
van
dezelve,
en
ten
behoeven
van
den
geenen
dien
het
zoude
moge
concerneren,
getuijgt
en
verklaart
waar
te
zijn:
Eerstelijk
de
vier
Eerste
getuijgen,
dat
gewoonlijk,
aan
de
wallen
vóór
hun
woningen
of
omtrend
dezelve
komen
aanleggen
Schuitjes
met
versch
water,
het
welke
door
de
Buuren
daar
om
heen
wonende
met
Emmers
werd
afgehaalt
of
door
hun
vier
Laatste
getuijgen
met
Vaatjes,
werd
Rondgebragt
of
gezonden
alomme
zo
in
Straaten
als
op
gragten
daar
(waar)
het
benodigt
is
en
hunnen
Galante
wonende
zijn,
welke
Schuitjes
alzo
gelost
en
ontladen
zynde
weder
van
daar
vertrekken
om
op
Nieuw
Versch
water
te
Laden
en
wederom
zo
als
evengemeld
is
te
Lossen,
dat
zij
deposanten
(hebbende
hij
Eerste
deposant
Cirka
twee
a
drie
en
Veertig
Jaaren
hier
ter
Steede
gewoont)
Nooyt
gehoort
nog
(noch)
gezien
hebben
dat
de
gerieflijkheden
ter
bekominge
van
versch
water
zijn
verhindert
geworden,
en
zij
ook
altoos
begreepen
hebben
dat
den
aanvoer
en
Lossing
van
dat
water
een
onvermijdelijke
Nootzakelijkheit
is
tot
gebruik
der
huisgezinnen
en
algemeen
gerief
der
bewoonders,
op,
by
en
omtrend
de
Lindegraft,
waarom
zij
haar
Noijt
hebben
beklaagt
over
het
af
en
aanvaren
van
die
Schuitjes
of
het
66