Tekstweergave van GA-1941_MB028_04028

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Febr. 1941 Aan de Firma de Vries en Kremer, komt een woord van lof toe voor de sympathieke wijze waarop zij de haar opgedragen taak heeft opgevat, en waardoor het oude huis aan de Spuistraat „HET VLYGENDE KALF” voor Amsterdam kon worden behouden. Naar wij hopen, zal dit pand thans nog tal van jaren aan de Spuistraat tronen, als een herinnering aan lang vervlogen eeuwen, een periode waarin de HOLLAND - SCHE RENAISSANCE in Nederland bloeide. SAALBOBN’S „GIJSBREGHT”. Men verwachte geen toneelkritiek, die in ons maandblad immers misplaatst zou zijn. Wel echter kan het goed zijn, hier enkele gedachten te wijden aan een Amster - damse cultuurtraditie, welker vitaliteit juist in dit jaar zoo triomfantelijk ge - bleken is. Wij hebben in onze omgeving vroeger vele sceptische woorden over de Gijsbreght gehoord. De voorstelling zou slechts een society-evenement zijn, een eerste introductie van jonge dochters op de huwelijksmarkt, de klassieke gelegenheid, om de eerste lange broek in te wijden, een paar vervelende uren van verzenzeggerij, waarvoor de dames en heren straks de beloning zullen incasseren: pauze met kennissen, en de Bruiloft met Nieuwjaarswens. Welnu, 1941 is de vuurproef geweest. Minimum toilet-show, geen gezellige uitgaans - sfeer inde somber verduisterde stad, geen Kloris en Roosje. En toch: een volle zaal, die gegrepen luisterde. Meer gegrepen zelfs dan vorige jaren. Buning heeft inde Telegraaf gesproken over Vondel’s „actualiteit”. Inderdaad, de gehele hande - ling staat dichter bij ons: oorlog met verwoesting van steden, wisselende krijgskans, dood en „droeve ballingschap” ■— die woorden zijn thans voor ons geen klanken meer uiteen Middeleeuws verleden. Niet dat we hinkende politieke vergelijkingen met het heden zouden maken. Maar wij voelen nu waarover men het heeft, wanneer Gijsbreght en de heer Van Vooren onderhandelen over capitulatie. Nu ook over onze hoofden zooveel stormen gevaren zijn, begrijpen wij Vondel beter. En juist omdat de „actualiteit” van dit stuk dieper gaat dan wat ui ter lijke paral - lellen, was het goed, dat Saalborn alles gedaan heeft, om zich en zijn medewerkers niet te schuiven tusschen den dichter en ons. Vroeger hebben wij dat wel eens anders gezien. Tijdens het spectacle coupé ter gelegenheid van ’s schouwburgs eeuwfeest, zagen wij enkele toneelen uit Gijsbreght, gespeeld in XVIIe eeuws decor en kostuum, door Van Dalsum en Ch. Kohier. Het was één dissonant tussen spel en aankleding, tusschen historisch-klassiek milieu en hyper-individuele uit - beelding, tussen wat de oogen zagen en wat het oor te hooren kreeg. Onafgebroken stond men voor de keuze: Vondel of de acteurs. Saalborn heeft deze tegenstelling principieel opgeheven, en ons Vondel terugge - schonken. Zeker, men kan kritiek leveren. De „Rey van Edelinghen” ging verloren door de kinderachtige zegging van Joke Busch: deze donkere, diepe, rijk doorwerkte poëzie mag niet gesproken worden, als ware ze een uiting van „naief geloof”. Men kan verder Sternberg als Bode stellen bóven den eentonigen declamator Van Gasteren. Men kan menen, dat Willebrord struikelde over zijn verzen. Maar het principe van de opvoering was weer goed: Saalborn en Magda Janssens hebben ons niet willen uiteenzetten, hoe zij Vondel zagen ze hebben Vondel gediend, tot zich laten spreken, tot ons gebracht. Rooyaards’ school werd weer levend. Men moet aan de Gijsbreght niet te veel dokteren, interpreteren, moderniseren. Het schoone van deze traditie is haar ik zou bijna zeggen: „liturgisch” karakter. Men weet scène na scène wat er komt, en men laat de vertrouwde verzen op zich inwerken, zonder gestoord te worden door enig sensationeel ~spannings”-element. In die vrome, aandachtige sfeer past niet te veel pretentie van: „Nu zal ik eens de Gijsbreght geven zooals ik hem zie”. Gijsbreght is een stuk van ootmoed ook voor de spelers. 28