Tekstweergave van GA-1941_MB028_04014

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Jan. 1941 wijken rond te gaan. Zij wenschten dan een prettige kermis en een gezegend Nieuwjaar en vereerden hunne klanten een prent. Zoo is ons een aantal naehtwachtsprenten overgeleverd, waarin het eigenaardige gebruik is vastgelegd, en waarvan er drie, als losse prenten, bij dit nummer gereproduceerd zijn. De oudstbekende nachtwachtsprent be - zit, naar de heer Versteeg meedeelt, het Stedelijk Archief. Zij is van het jaar 1698 en geeft de beeltenissen van de Stadhouders Willem I tot en met Wil - lem 111 en ook die van Maria Stuart. Veelal was het de een of andere, min of meer belangrijke gebeurtenis gedurende het afgeloopen jaar of een bizonder tot de verbeelding sprekend gebouw of werk van openbaar nut op de nieuwjaarsprent afgebeeld. Zij waren op papier in allerlei soorten kleuren gedrukt. Deze „klepper - manspoëzie” eindigde met een dringend beroep op het medelijden en de goed - geefschheid van de inwoners. De prent had tijdig de goedkeuring noodig van de kapiteins van het nacht - wachtwezen, later die van den chef der hoofdstedelijke politie. Den Burgemeester en den Hoofdcommissaris werden exem - plaren, op zijde gedrukt, aangeboden. Het exemplaar van 1847 geeft een afbeelding van het hoofdbureau van politie aan den O.Z. Achterburgwal met links een brandend huis, waarvóór een nachtwacht met ratel, rechts een paar nachtwachts, die oogenschijnlijk inbre - kers op heeterdaad betrappen. Die van het volgend jaar geeft de zes commissariaten van politie: Staalstraat, Oudebrug, Muidergracht, Botermarkt, Rozengracht en Noordermarkt, van waaruit het politietoezicht te Amsterdam werd uitgeoefend. Het jaar 1850 bracht een genoegelijke kermisprent. De volgende deed iets over den eigenlijken nachtwachtdienst kennen, hun wachtlokaal, hun kleeding en een kijkje op een politiebureau; die van het jaar 1852 vertoonde de Amsterdamsche Stedemaagd en besloot: Houdt, burgerij van deze stad, Al ’t goedt dat gij ooit bezat, Houdt wat ge hebt, nog jaren En laat hem, als ik ’t zeggen mag, Nu eens wat hebben overdag Die ’s nachts zorgt voor ’t bewaren! Die van 1 Januari 1854 vertoont de Agnietenkapel, Felix Meritis, het ge - bouw der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, op den N.Z. Voorburgwal, waar zich thans het z.g. Geldkantoor beyindt, zoomede het Trippenhuis op den Kloveniersburgwal. Het kreupelrijm eindigt met de traditioneele kleine chan - tage: Wij wenschen alles goeds U toe, Laat ons maar niets te wenschen. ’t Volgend jaar schooierde de wacht: En maak me eens vroolijk met een fooi Van honderd paardenkrachten. Op Kermis-Maandag, 8 September 1856, koos de wacht tot onderwerp voor z’n prent het Postkantoor en rijmde dat ’t bij ’t Oude had gewonnen. Hij verzocht den burgers „zich eens even mooi te houden” en de oude Kermisfooi op even royale wijze te ver - nieuwen. De reeks werd besloten met de prent van 1 Januari 1881, waarin de wacht verklaart „voor altijd afscheid te nemen van Amstels burgerschaar”. Fin de siècle-beelden. Waar zijn zij gebleven, de buldoggen, de keezen, de poedels, de mopsen in onze dagen zijn alle honden min-of-meer-Duitsche her - ders en waar ook zij, de bochels, de zéér manken, al wat je van het troittoir deed stappen, de sterk bijziende schoen - makers, de stille bedelaars, de kleine handdraaiorgels en de mangelvrouwen met haar strijkijzerlucht? Waar, ook, de lange bruine baarden, de bloemen op de hoeden, de cape-mantels, de krukken ? De kinderen aan de hand van bontgerokte meiden, de ongeneeselijk-ongeschorenen, de katten onder stilstaande handkarren, de bromvliegen onder schooltijd, de geurige paardebloemen, de voddenvrou - wen en de pokdaligen? Waar „de strie - mende straten van ijs onder de ongeloof - waardigheid vaneen blauwe middag - maan”? Waar, de zware lorgnetten, de lange pinknagels, de groene zeep, de baggerschuiten en de benzoësmeerseltjes op wintervoeten ? Bij de omkanteling van 14