Tekstweergave van GA-1941_JB038_00166
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Zie
ik
goed
dan
geeft
de
briefwisseling
tusschen
Van
Til,
Vander
Heim
en
de
Amsterdammers
ons
de
bewijzen
in
handen
dat
het
inderdaad
zoo
geweest
is.
Daarin
worden
n.l.
behalve
De
la
Bassecourt
Sr.
ook
Boon
en
Tronchin
genoemd,
wier
namen
wij
reeds
eerder
tegenkwamen,
en
wat
vooral
van
belang
is
ook
Daniël
de
Dieu.
Het
is
Neuhoffs
wensch
geweest
dat
Van
Til
bij
zijn
gewone
bnevenzendmg
stukken
voor
den
Amsterdamschen
president-schepen
zou
insluiten,
die
deze
dan
weer
aan
de
burgemeesters
en
aan
den
raadspensionaris
zou
doorgeven.
Dit
op
zich
-
zelf
al
mag
als
een
aanwijzing
gelden.
Niet
met
de
regeering
van
de
Republiek
heeft
Theodoor
contact
gekregen,
maar
met
een
regeerings
persoon.
Dat
die
persoon
inderdaad
Daniël
de
Dieu
is
geweest,
lijkt
mij
te
volgen
uit
het
antwoord
van
den
Amsterdamschen
magistraat,
waarin
wèl
uitdrukkelijk
alle
officieele
verbinding
met
Neuhoff
wordt
ontkend
en
waarin
ook
de
beide
pensionarissen
De
la
Bassecourt
worden
schoon
gewasschen,
doch
zonder
dat
moeite
wordt
gedaan
den
heer
president
-
schepen
te
sauveeren!
Of
er
meer
Amsterdamsche
regentenfiguren,
andere
schepenen
b.v.
of
anders
be
-
langrijke
kooplieden
op
de
voorspiegelingen
zijn
ingegaan,
laat
zich
voor
deze
eerste
periode
van
het
contact
met
Neuhoff
niet
uitmaken.
Wanneer
later
in
het
jaar
een
agent
van
Theodoor
opnieuw
in
Amsterdam
komt,
wordt
hij
behalve
bij
De
Dieu
ook
gesignaleerd
bij
„quelques
unes
de
nos
principales
bourses”.
1
Het
is
mogelijk
dat
dit
deelhebbers
waren,
maar
ook
dat
de
bezochten
nog
bewerkt
moesten
worden.
Zeker
is
alleen
dat
vooreerst
in
verband
met
Neuhoffs
affaires
slechts
de
namen
genoemd
worden,
die
wij
al
kennen,
die
van
De
Neufville,
Tronchm
en
Boon.
Terwijl
de
eerste
onvindbaar
is
gebleven,
valt
op
de
beide
anderen
wel
zooveel
licht
dat
wij
hen
kunnen
aanwijzen.
Hun
betrekkingen
met
Neuhoff
zijn
n..1.
reeds
gedurende
hun
leven
met
vrijmoedigheid
behandeld
meen
paar
merkwaardige
ge
-
schriften,
die
in
1739
en
1740
te
Utrecht,
resp.
te
Deventer
werden
gedrukt
en
die
op
naam
staan
vaneen
auteur,
die
zich
Joh
Coeur
d’Argent
Court
noemt
m
het
eene
geval
en
Opvolger
van
Joh
Coeur
d’Argent
Court
in
het
andere.
Het
zijn
boekjes
„in
boertende
samenspraken”
vervat
en
„doormengd
met
verscheide
andere
ver
-
maakelyke
Historiën”,
die
alle
een
bedenkehjk
scabreus
karakter
dragen.
Het
hoofd
-
thema
van
beide
geschnftjes
wordt
duidelijk
aangegeven
door
de
titels,
want
het
1
Le
Glay,
p.
398,
brief
van
23
Oct.
1737.
112