Tekstweergave van GA-1941_JB038_00165

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
oudsten pensionaris della Bassecourt) was gemanieert, in ’t Zout geleght en als een Gedaene saek was geadjusteert...terwijl hij hem ook brieven voor de Amster - dammers had ter hand gesteld. 1 Het antwoord van Vander Heim is niet bewaard gebleven, maarde strekking ervan kan men afleiden uit de reactie erop van Van Til, die erkent nu te beseffen dat Theodoor hem door „abusive voorgeevingen” heeft trachten ~te envelopperen in syne belangen”. 2 Van wat burgemeesteren schreven volgen hier een paar staaltjes: ~Wy worden gedrongen om te geloven dat deselve Baron aen Uw Wel Ed. Gestr. heeft willen impoteeren, want van alle de zaaken, waarvan hy met Uw Wel Ed. Gestr. gesproken heeft, niets waar is, tenminste met, zo veel wy weeten . Een conventie kan er natuurlijk zijn, maar dan is deze in elk geval „niet staatsgewyze, nog ook met onze interventie of behandeld of geslooten”. De pensionarissen De la Bassecourt, oom en neef, hebben verklaard „Welgemelde Baron, zolang hy in onse Stad geweest is, ’t zy voor of na zyn gyselmge noyt gesien of gesproken te hebben, nog ook ymand anders van zynentwegen”. En eindelijk: „wat ons aengaet hadden wy liefst dat ge - melde Baron aen ons niet quam te schryven, ’t selve seggen wy ook voor onse twee pensionarissen op derzelver verzoek”. 3 Een brief van De la Bassecourt Sr. aan Van der Helm, na kennisneming van wat Van Til den laatste had geschreven, ademt denzelfden geest. Het is alles zeer positief, maar klinkt met iets te veel ergernis erin door, iets van wrevel over den loop der dingen, die nu waarlijk het stadhuis toch dreigde te gaan betrekken in deze bedenkelijke affaire? De ietwat opgewonden nadrukkelijkheid, waarmee hier geheime relaties met Neuhoff worden ontkend, mist dat koele en ver - zekerde, waarmee de Staten-Generaal Indertijd de Propositiën hadden afgedaan. De Amsterdamsche regeering, zoo zou ik dat willen verklaren, heeft zich met de denkbeelden van Neuhoff niet willen inlaten, maar inden Amsterdamschen regee- is niet ieder zoo volstrekt afwijzend gebleven dat er nu tusschen konmg Theodoor en de regenten der stad alle gewenschte distantie zou bestaan. Heeft de zaak zich zoo toegedragen dan vindt met alleen de toon van de Amsterdamsche reactie haar verklaring, maar begrijpt men ook de beweringen van Neuhoff iets beter. Zij zijn dan wel onjuist, maar niet geheel uit de lucht gegrepen. ] Van Til aan burgemeesteren van Amsterdam, 30 Juli 1737. 2 Van Til aan Vander Heim, 8 Oct. 1737. 3 Brief van 4 Sept. 1737 in archief van burgemeesteren, missiven van den raad. 111