Tekstweergave van GA-1941_JB038_00163
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
doen
en
inderdaad
een
en
ander
heeft
afbetaald,
dan
is
hem
dat
ook
stellig
niet
mogelijk
geweest
doordat
een
rijke
Jood
alles
ineens
voor
hem
heeft
geregeld.
Want
wij
bezitten
een
notarieele
acte
van
19
Juni
1737,
waarbij
een
zekere
Pieter
van
Duyne,
die
toch
zeker
geen
Jood
zal
zijn
geweest,
verklaart
dat
hij
„van
den
zeer
voortreffelyken
doorlugtlgen
en
Hooggeboorne
Heer
Theodorus
baron
van
Nieuw
-
hoff”
een
bedrag
van
2500
gulden
te
vorderen
heeft
volgens
obligatie
1
en
op
den
-
zelfden
dag
geeft
Theodoor
volmacht
aan
Lucas
Boon
„omme
uyt
de
penningen,
die
hy
heer
Comparant
aan
hem
heer
geconstitueerde
ter
hand
stellen
zal,
alle
zyne
crediteuren,
wiens
schulden
hij
zal
oordeelen
deugdelijk
te
zyn,
onder
behoorlijke
quitantie
te
betalen...
2
Het
heeft
er
dunkt
mij
veel
van
dat
Neuhoff
het
hoogst
noodige
geld
bij
kleine
beetjes
heeft
weten
bijeen
te
brengen
of
dat
hij
misschien
oude
schulden
met
nieuwe
schuldbekentenissen
nader
heeft
geregeld.
Dat
een
rijke
Jood
hem
een
groot
bedrag
in
handen
zou
hebben
gegeven
om
zelf
daarmee
orde
op
zaken
te
stellen
is
al
zeer
onwaarschijnlijk.
3
Doch
de
vraag
blijft
klemmen:
wat
is
de
rol
geweest
die
de
Staten-Generaal
in
dezen
mogelijk
gespeeld
kunnen
hebben?
Wij
weten
dat
zij
niet
op
de
Propositiën
hebben
geantwoord,
toen
die
hen
schriftelijk
bereikten.
Heeft
Neuhoff
persoonlijk
een
andere
gezindheid
weten
te
wekken?
Ziehier
eenige
gegevens
die
ons
wel
anders
leeren:
wanneer
Neuhoff
in
arrest
zit,
blijkt
de
griffier
der
Staten,
Mr.
Fagel,
van
het
geval
niet
meer
te
weten
dan
de
algemeene
praatjes
vertellen.
Hl]
schrijft
later
bij
geruchte
te
hebben
vernomen
dat
Theodoor
ook
in
Den
Haag
is
geweest.
In
zijn
correspondentie
met
Hop,
den
gezant
te
Londen,
wanneer
de
eerste
het
een
uniek
geval
heeft
genoemd
dat
een
konmg
m
den
vreemde
voor
schulden
is
aange
-
houden,
maakt
hij
de
opmerking
dat
„de
Baron
Nieuhof
is
een
Conmg
op
een
Coning
toe
te
geven”.
Is
Theodoor
weer
op
vrije
voeten
dan
heet
het:
„na
syn
ontslaginge
is
hy
geëchpseert,
sonder
dat
men
weet
waar
gebleven
.
1
Bewijst
dit
alles
nog
niet
genoeg,
het
volgende
spreekt
toch
zeker
duidelijke
taal:
Op
8
Mei
1737
melden
de
Amsterdamsche
Gedeputeerden
ter
dagvaart
m
Den
Haag
aan
burgemeesteren
dat
een
procureur
van
plan
is
bij
de
Staten
van
Holland
voor
Neuhoff
een
sureté
de
corps
aan
te
vragen
tegen
buitenlandsche
schuldeischers.
1
Nots.
S.
Wiselius,
19
Juni
1737,
Not.
arch.
Amsterdam
9708,
n°.
439.
2
Nots.
H.
van
Aken,
19
Juni
1737,
Not.
arch.
8136,
n°.
366.
3
Le
Glay
neemt
ten
onrechte
aan
dat
allen,
die
te
Amsterdam
met
Neuhoff
in
contact
zijn
geweest.
Joden
waren.
Ik
heb
daarentegen
geen
enkelen
Jood
onder
hen
aangetroffen.
4
Fagel
aan
Hop,
26
April,
7
en
17
Mei
1737
(archief-Fagel
488).
109