Tekstweergave van GA-1940_MB027_02146
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Nov.
1940
attributen,
aangebracht
inde
gevels
van
het
poortje,
en
deels
nog
afkomstig
uit
de
oude
poort,
bewaren
echter
de
her
-
innering
aan
de
Boerenvischmarkt,
welke
ongeveer
op
het
pleintje
tusschen
het
Girokantoor
en
de
Bank
onder
het
patronaat
van
Sint
Pieter
gehouden
werd.
Het
Sint
Pietersgilde
der
vischverkoopers
en
-verkoopsters
was
één
der
oudste
gilden.
Op
de
Groote
Vischmarkt,
op
de
plaats
van
het
Damplantsoen
(nu
Visschersdam
geheeten)
tot
waar
het
Zuiderzeewater
door
het
Damrak
spoelde,
werd
de
zee
-
en
riviervisch
afgeslagen.
Op
de
Boeren
-
vischmarkt
werd
de
riviervisch
ter
markt
gebracht,
die
door
de
visschers
of
op
-
koopers
met
hun
eigen
schuitjes
werd
aangevoerd.
De
grootte
van
de
visch
werd
bij
een
keur
van
1621
bepaald.
De
tegenwoordige
St.
Pieterspoort
is
nu
een
deel
van
de
Bank,
in
1913
door
de
architecten
Gebrs.
van
Gendt
A.
Lzn.
gebouwd.
Het
Wisselkantoor
kreeg
uiter
-
lijk
den
vorm
vaneen
17-eeuwsche
burgerwoning
(zie
ook
de
ruitverdeeling,
pilasters
inden
gevel
enz.)
en
vertoont
eenige
gelijkenis
met
het
geveldeel
aan
de
Neszijde
op
een
teekening
van
H.
P.
Schouten
van
1796.
Eén
der
teekeningen
(in
Museum
Fodor)
laat
ons
zien,
dat
op
de
plek
van
de
rijwielbergplaats
„Het
Veerhuys
van
Watergraafs-
en
Diemer
-
meer”
was,
waar
men
„Maars-
en
No
-
vember
Bier”
kon
drinken
en
„Haar
-
lemmer
Mol”.
Dein
de
gevels
aan
-
gebrachte
steentjes
toonen
ons
het
em
-
bleem
waaraan
Sint
Pieter
(Petrus)
ken
-
baar
is,
n.l.
een
sleutel,
verder
dolfijn
-
koppen,
vischsoorten
als
aal,
baars
e.d.,
alsmede
horens
van
overvloed,
de
mer
-
curiusstaf
en
een
anker
als
zinnebeelden
van
bloei,
handel
en
scheepvaart.
Edwin
vom
Rath.
|
Men
schrijft
ons:
De
Amsterdamsche
bladen
hebben
met
zeer
groote
waardeering
herdacht
den
op
1
October
ter
ruste
gelegden
stadgenoot
Edwin
vom
Rath,
koopman
en
kunst
-
beschermer
van
groot
formaat,
bestuurs
-
lid
van
tal
van
genootschappen
en
in
-
stellingen,
die
alle
zijn
voortdurende
belangstelling
hadden,
o.a.
het
Concert
-
gebouw,
het
Conservatorium
voor
Mu
-
ziek,
de
Vereeniging
voor
het
aanleggen
eener
verzameling
van
Hedendaagsche
Kunst,
het
Rijksmuseum,
Artis,
enz.
enz.
Daarbij
is
de
nadruk
gelegd
op
Vom
Rath’s
groote
bescheidenheid,
op
zijn
terughoudendheid.
Vom
Rath
maakte
een
eenigszins
schuwen
indruk,
die
echter,
wanneer
men
hem
goed
kende
en
met
hem
converseerde,
werd
weggevaagd
door
vele
uitingen,
welke
uiteen
warm
gestemd
gemoed
op
-
welden
en
vaak
niet
van
humor
ontbloot
waren.
Daarbij
was
hij
een
weldoener
van
de
zeer
goede
soort.
Opmerkelijk
was
zijn
zin
voor
orde
en
stiptheid,
welke
zich
o.a.
manifesteerde
in
het
zijn
vaneen
„man
van
de
klok”.
Hij
liet
zich
nimmer
uit
zijn
gewoonten
brengen.
Als
celibatair
placht
hij
een
gedeelte
van
den
laten
avond
in
het
koffiehuis
door
te
brengen
en
wie
hem
voorheen
in
het
oude
Hollandais
aan
het
Leidscheplein
en
na
de
opheffing
van
dit
café
aan
de
overzijde
in
Americain
aan
een
tafeltje
inde
nabijheid
van
de
lees
-
tafel
zag
zitten,
de
couranten
van
den
dag
lezend
of
stil
en
afgetrokken
voor
zich
heen
starend
zonder
één
woord
te
spreken
met
zijn
vriend
Hendrik
Gom
-
pertz
of
met
een
anderen
stamgast
aan
die
tafel,
moet
hem
voor
een
zonder
-
lingen
klant
hebben
versleten.
Nochtans
was
hij
dat
geenszins.
Maar
hij
be
-
schouwde
het
dagelijksche
leven,
zooals
wijlen
Pieter
Stastok.
Alles
op
zijn
tijd.
Sloeg
de
klok
elf,
dan
ging
Vom
Rath
heen,
zijn
vrienden
nauwelijks
een
„goeden
nacht!”
gunnend,
doch
uit
-
sluitend
uit
de
overweging,
dat
het
klokje
van
gehoorzaamheid
zich
had
doen
hooren.
Dagelijks
kuierde
hij
’s
morgens
van
kwart
voor
negen
tot
kwart
over
met
zijn
hondje
over
de
Heerengracht
van
zijn
huis
inde
Bocht
tot
aan
de
rivier,
die
Amsterdam’s
trots
is,
en
terug.
Het
was
een
stereotiepe
wandeling.
Zóó
was
Vom
Rath
ondanks
zijn
groote
bescheidenheid
toch
een
figuur
inde
samenleving
der
hoofdstad,
een
ver
-
schijning,
die
men
noode
zal
missen
en
een
dier
figuren
die
in
het
grootsteedsche
leven
van
heden
helaas
te
zeldzaam
zijn
geworden.
146