Tekstweergave van GA-1940_MB027_02140

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Nov. 1940 omtrent den onbekend gebleven dichter van het door hem getoonzette rijmpje „In Oud-Hollandt” („Mooi Kevertje, loop je ’t graghtje mee rond?”) De redactie van de Tijd en De Nieuwe Dag nam het stukje van den heer Doosjes, met de daarin vervatte vraag, in haar bladen over. Een abonné van de Nieuwe Dag, de heer G. Krijgsman, Nassaukade 322, vervoegde zich daarop in ’t Kasteel van Aemstel bij de redactie van genoemde bladen en deelde mede, dat hij wellicht de sleutel tot het geheim kon verschaffen. Zijn lezing was de volgende: In het jaar 1895 fungeerde ik als oppasser van wijlen Kapitein, later Generaal-Stelling - commandant, labius. Kapitein Fabius bekleedde tijdens de tentoonstelling het „burgemeesterschap” van „Oud Hollaudt”. In zijn vrijen tijd schreef en dichtte hij veel, publiceerende onder den naam F. A. Buis (Fabius), terwijl van de hand zijner vrouw, onder het pseudoniem Mena, enkele kinderboeken verschenen. De conclusie is niet gezocht, dat Kapitein Fabius, als burgemeester vau Oud- Hollandt geïnteresseerd, het versje heeft gedicht en ingezonden aan de „Nieus - tydinghe”; de heer Krijgsman, die Kapitein Fabius juist in dat jaar 1895 als het ware van dag tot dag bij zijn werk en in zijn belangstelling heeft gevolgd, neemt het met stelligheid aan. Het lag, volgens hem, ook volkomen inden aard van den schrijver, zich niet bekend te maken, zelfs niet, toen het liedje, via het Volks - liederenboek, populariteit verwierf. Misschien zouden nabestaanden van Kapitein, later Generaal Fabius,- hieromtrent zekerheid kunnen verschaffen, meent de heer Krijgsman. Fred. Thomas. BOUWEN EN RESTAUREEREN IN OUD-AMSTERDAM. Wij hebben in het Aprilnummer van dit jaar (blz. 58 en 59) eenige punten aan - gestipt uit de lezing over bouwen en restaureeren in oud-Amsterdam, welke ir. A. Boeken op 14 Maart jl„ voor de leden van Architectura, heeft gehouden. Thans vinden wij in het Bouwkundig Weekblad Architectura van 7 September 1940 den tekst van die lezing in extenso. En de zaak waar het toen om ging lijkt ons belangrijk genoeg om er, aan de hand daarvan, nog eens uitvoeriger op terug te komen. Voorop stelt ir. Boeken, dat het oude Amsterdam geen openluchtmuseum is ge - worden, maar een levende stad is gebleven. Inde tweede plaats legt hij er den nadruk op, dat de zeventiende-eeuwsche stadsuitleg een groote ruimtelijke reserve bevatte. Hij bedoelt hiermede niet de reserve aan ruimte, aan oppervlakte van bouw - terreinen, die tegelijkertijd of juister: in twee étappen werd uitgegeven. Hij heeft meer het oog op de reserve inde verhouding tusschen de stedebouwkundige ruimte en dein den tijd van aanleg te verwachten bebouwing. Deze reserve was zoo groot, dat het bebouwingsschema in staat was dc bij den groei der stad steeds grooter wordende bebouwingseischen bijna tot aan dezen tijd te verwerkelijken, zonder zijn karakter te verliezen of geheel onmogelijk te worden. Hoewel er direct bij den aan - vang van den grooten uitleg, dus inde grachtgedeelten ten noorden van de Leidsche - gracht, ook reeds zeer groote huizen verrezen ir. Boeken denkt hier aan het „Huis met de hoofden en ook aan huize Coymans van Jacob van Campen was het algemeene type in onze oogen nog bescheiden, ongeveer zes meter breed en bescheiden van hoogte. Deze kleine smalle eenheden, meestal uitvoerig op kleine schaal gedetail - leerd, met een zeer kleine glasverdceling, in lood gevat, inde kruiskozijnen of in de houten onderpuien, vormden met den royalen aanleg van water en kade een stadsbeeld van zeer schoone verhoudingen. Maar in die verhoudingen zat een reserve, die het mogelijk maakte dat, toen inde tweede helft der zeventiende eeuw bij den bouw \an het gedeelte der grachten voorbij de Leidschegracht de huizen veelal op dubbele breedte ontworpen werden hij herinnert hier aan de Bocht van de Heerengracht het stadsbeeld nog even voortreffelijk bleef. Ook toen inde acht - tiende eeuw tal van zeventiende-eeuwsche huizen in het eerste deel der grachten 140