Tekstweergave van GA-1940_MB027_02104
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Sept.
1940
van
deze
familie
van
handelaren
in
oude
kunst.
De
thans
overledene
was
zonder
twijfel
de
grootste;
begiftigd
met
een
natuur
vol
spankracht
wist
hij
aan
den
kunst
-
handel
een
groote
uitbreiding
te
geven.
In
1926
betrok
hij
het
groote
gracht
-
paleis
inde
bocht
van
de
Heerengracht
(No.
458),
waarin
hij
van
lieverlede
ontzaglijke
kunstschatten
bijeenbracht.
Bovendien
kocht
hij
in
1930
het
Kasteel
Nijenrode,
dat
hij
eveneens
met
zijn
schilderijen
en
kunstvoorwerpen
vulde
en
tot
nieuw
leven
wekte.
Hijzelf
woonde
op
het
oude
buitengoed
Oostermeer
te
Ouderkerk
aan
den
Amstel.
Vele
tentoonstellingen
heeft
de
kunsthandel-
Goudstikker
inden
loop
der
jaren
ge
-
gehouden.
Wij
herinneren
vooral
aan
de
Rubens-tentoonstelling
en
aan
die
der
Stillevens.
Andere
tentoonstellingen,waar
-
van
hij
de
leiding
had,
waren
die
van
de
Nederlandsche
organisatie
van
kunst
-
handelaren,
in
1929
en
1936
in
het
Rijksmuseum
gehouden.
Ook
stond
hij
aan
het
hoofd
van
de
internationale
confederatie
van
kunsthandelaars,
die
in
1936
hierterstede,
in
het
Stedelijk
Museum,
haar
congres
hield.
In
deze
en
andere
functies
deed
Jacques
Goudstikker
zich
kennen
als
een
drijvende
kracht,
een
décoratieve
en
representatieve
figuur,
hupsch,
bewegelijk,
goedhartig
en
royaal.
Van
ons
genootschap
was
hij
een
zeer
belangstellend
lid.
De
beschilderde
orgeldeuren
van
Wester-
en
Nieuwe
Kerk.
De
correspondent
voor
Amsterdam
van
de
Nieuwe
Rotterdammer,
uit
anderen
hoofde
allerminst
een
onbekende
aan
onze
lezers,
heeft
in
twee
opeenvolgende
artikelen
inde
avondbladen
van
20
Juni
en
van
25
Juli
de
aandacht
gevestigd
op
de,
wellicht
door
haar
plaatsing,
zoo
weinig
bekende
beschilderingen
van
mees
-
terhand
der
orgels
in
Wester-
en
Nieuwe
Kerk.
Alleen
het
feit,
dat
op
dit
soort
kunstwerken,
dat,
althans
sinds
het
begin
van
de
16e
eeuw
en
wellicht
al
vroeger
in
grooter
en
kleiner
kerken
uit
op
-
drachten
placht
voort
te
komen,
wordt
gewezen,
mag
verheugend
heeten:
een
systematisch
onderzoek
naar
de
ont-
wikkelingsgeschiedenis
van
de
beschil
-
derde
orgelluiken
ware
nog
in
te
stellen
en
zou
ongetwijfeld
een
nuttige
aan
-
vulling
voor
de
kennis
onzer
oude
schilderkunst
tengevolge
kunnen
hebben.
Aangezien
het
bovendien
twee
Amster
-
damsche
monumenten
betreft,
zij
door
een
aanwijzing
naar
de
uitvoerige
be
-
schrijvingen
in
het
Rotterdamsche
dag
-
blad
hier
het
gepubliceerde
vermeld
en
daardoor
voor
de
belangstellenden
in
Amsterdams
geschiedenis
voor
dreigende
vergetelheid
behoed.
De
aanleiding
tot
het
eerste
artikel
was
het
afnemen
van
de
door
Gerard
de
Lairesse
geschilderde
orgelvleugels,
waar
-
door
deze
op
den
grond
stonden
inde
Wester
Kerk
en,
zooals
nimmer
anders,
van
dichtbij
te
bewonderen
waren.
Een
voorliefde
voor
bepaalde
bijbelsche
onder
-
werpen
schijnt
de
iconographie
van
deze
orgeldecoraties
na
de
alteratie
meer
dan
die
der
Middeleeuwen,
beperkt
te
hebben;
in
beide
kunstwerken
is
de
geschiedenis
van
David
behandeld.
De
Lairesse
schil
-
derde
behalve
diens
dans
voor
de
Ark,
ook
de
ontmoeting
van
Salomo
en
de
koningin
van
Scheba,
terwijlßronckhorst,
de
schilder
inde
Nieuwe
Kerk,
zich
tot
de
historie
van
David
bepaald
schijnt
te
hebben,
al
meenden
(blijkbaar
ten
on
-
rechte)
oudere
commentatoren
dan
de
schrijver
inde
Rotterdammer,
in
het
hoofdtafereel
bij
gesloten
deuren,
de
zalving
van
Saul
te
mogen
ontdekken.
De
beschrijving
van
De
Lairesse’s
monu
-
mentale
werk
besluit
de
schrijver
aldus:
„Het
geheel
is
een
tooneel
van
warm
en
„krachtig
coloriet,
waarvan
de
afbeelding
„uiteraard
slechts
een
zwakke
en
on
-
volledige
voorstelling
geeft.
De
achter
-
„zijde
van
de
luiken
in
gesloten
„toestand
de
voorzijde
is
thans
„onbeschilderd.
Of
dit
altijd
zoo
geweest
„is,
weten
wij
niet.
Maar
hoe
dit
zij,
wat
„bewaard
is
gebleven,
is
een
machtig
staal
„van
de
kunst
van
dezen
jongeren
tijdge
-
noot
van
Rembrandt;
het
werd
blijkbaar
„geschilderd
onder
Italiaanschen,
haast
„Napolitaanschen
en
Genueeschen
invloed
„en
is
een
verrukking
voor
de
oogen.
Wat
„een
geluk
dat
dergelijke
kunstwerken
„nog
te
Amsterdam
te
vinden
zijn
en
„voor
elkeen
te
bewonderen!”
104