Tekstweergave van GA-1939_MB026_15030
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Febr.
1939
De
2e
Engelsche
oorlog
is
nog
aan
den
gang
en
na
den
ongelukkigen
tweedaagschen
zeeslag
is
Ruyter
met
Sarah
naar
Amsterdam
gereisd
om
haar
aan
de
zorgen
van
zijn
vriend
Ruysch
en
diens
dochter
Rachel,
de
schilderes,
toe
te
vertrouwen,
en
daarna
revanche
op
den
vijand
te
nemen.
Helaas,
hij
had
haar
beter
op
zijn
schip
bij
zich
kunnen
houden,
zelfs
te
midden
van
den
bloedigsten
zeeslag.
Sarah,
aan
een
leven
vol
afwisseling
gewend,
verveelt
zich
in
het
sombere
huis
op
den
Kloveniersburgwal,
al
is
daar
ook
de
mooiste
kamer
voor
haar
ingericht.
Er
hangt
een
portret
vaneen
dame,
door
Vander
Helst
geschilderd
en
door
Jan
Vos
met
een
gedicht
getooid
en
’s
avonds,
als
de
familie
er
thee
gedronken
heeft,
staat
Ruysch
er
altijd
eenige
minuten
voor
te
kijken.
De
overgang
is
ook
wel
groot
voor
Sarah.
Rachel,
wier
geboortejaar
1664
den
schrijver
niet
belet
haar
als
een
meisje
van
20
jaar
voor
te
stellen,
une
nature
demi
femme,
demi
docteur,
gaat
geheel
op
in
het
kweeken
van
bloemen
en
het
schilderen
ervan
en
de
bezigheden
van
Ruysch
werken
ook
al
niet
mee
om
het
huis
fleuriger
te
maken.
Zondags
gaat
Sarah,
die
Katholiek
is,
met
Rachel
naar
de
mis,
waartegen
Ruysch,
digne
protestant,
geen
bezwaar
heeft.
Op
een
boozen
dag
maakt
Sarah
op
het
ijs
kennis
met
een
Franschen
avonturier,
George
de
Castelneau,
een
neef
van
den
graaf
d’Estrées,
om
zijn
deugden
al
eenmaal
naar
Indië
gestuurd,
maar
tegen
de
verwachting
levend
teruggekeerd,
waarna
hij
Amsterdam
met
zijn
aanwezigheid
vereerd
had.
Onder
de
ramen
van
de
dames
zingt
hij
airs,
van
Lulli
geleerd,
en
doodt
de
echtvrienden,
als
zij
wagen
tusschenbeide
te
komen.
Zoo
diep
is
hij
zelfs
gezonken,
dat
hij
menschen
doodt
om
hun
lijken
aan
ontleedkundigen
zooals
Ruysch
te
verkoopen.
Hij
woont
bij
een
doodkisten
-
maker
Gaspar
Stok,
een
gewezen
zeeman,
een
soort
factotum
van
Ruysch
en
ook
van
Ruyter.
Le
rossignol
cl’Amsterdam
chantait
chez
le
fossoyeur
d’Hamlet.
Met
zoete
woorden
en
sieraden
wint
Castelneau
Sarah,
laat
zich
door
Stok
iederen
nacht
ineen
doodkist
naar
het
huis
van
Ruysch
brengen
en
klimt
langs
een
touwladder
haar
kamer
binnen.
Hij
doet
zich
vroom
voor
en
laat
hun
huwelijk
ineen
sluipkerk
dooreen
priester
inzegenen,
ook
al
omdat
Stok
hem
verteld
had,
dat
le
Spineus
et
le
Raspeus
zeer
onaangename
plaatsen
waren
om
te
vertoeven.
Het
wordt
Kerstavond.
Sarah
heeft
een
briefje
van
haar
minnaar
ontvangen
met
de
mededeeling
dat
hij
niet
kan
komen
en
dit
wekt
bange
vermoedens
bij
haar,
twijfel
aan
zijn
liefde.
Zij
wil
weten,
waar
hij
is
en
in
haar
zwarte
huifkleed
gehuld
sluipt
zij
van
kerk
tot
kerk,
inde
hoop,
dat
hij
ergens
de
middernachtmis
bijwoont.
Niet
ineen
kerk
vindt
ze
hem,
maar
in
het
danshuis
de
Pyl
'),
waar
de
wanhoop
haar
moed
gaf
binnen
te
gaan.Te
midden
vaneen
bacchanaal
leest
hij
de
teedere
brieven,
die
ze
hem
schreef,
voor
en
maakt
ze
belachelijk.
Dat
is
te
veel,
d’un
homme
avoir
fait
un
ange
et
perdre
a
la
fois
I’ange
et
I’homme!
Sarah
vlucht
het
huis
uit,
door
de
mist
misleid
valt
ze,
juist
voor
de
woning
van
Ruysch,
in
het
water
en
wanneer
Stok
haar
eruit
haalt
is
ze
reeds
dood,
haar
verstijfde
vingers
omklemmen
het
laatste
briefje
van
Castelneau.
Dit
openbaart
alles
aan
Ruysch,
die
zich
de
bitterste
ver
-
wijten
doet.
Tot
overmaat
van
ramp
wordt
er
juist
nu
een
brief
van
Ruyter
bezorgd,
die
over
drie
dagen
Sarah
zal
komen
halen.
Men
kan
zich
den
gemoedstoestand
van
Ruysch
voorstellen!
Castelneau
bracht
niet
alleen
dezen
maar
ook
den
volgenden
nacht
inde
Pyl
door.
Er
vindt
opeens
een
ommekeer
met
hem
plaats,
hij
heeft
Sarah
werkelijk
lief.
’s
Avonds
gaat
hij
naar
het
huis
op
den
Kloveniersburgwal,
maar
het
venster
blijft
b
Men
behoeft
zich
niet
te
verontrusten
over
de
gevaren,
die
Sarah
daar
bedreigen,
want
in
haar
tijd
bestond
de
Pyl
nog
niet.
De
beschrijving,
die
de
auteur
ervan
geeft,
beantwoordt
dan
ook
geheel
en
al
aan
de
afbeeldingen
uit
het
begin
van
de
19e
eeuw,
die
er
van
deze
musico
en
een
dergelijke
op
den
Kloveniersburgwal,
de
Fontein,
bestaan.
Vermoedelijk
verwart
hij
beide
en
bedoelt
hij
deze
laatste.
De
bijzonderheden,
die
hij
mededeelt,
o.a.
overeen
scheepskapitein,
die
met
een
koffer
vol
goud
uit
Afrika
terugkeerde
en
dezen
rijkdom
hier
ineen
paar
dagen
verloor,
ontleent
hij
waarschijnlijk
aan
de
beschrijving,
die
zijn
landgenoot
Lepeintre
in
het
2e
deel
van
zijn
werk
Quatre
mois
dans
les
Pays-Bas
van
de
Fontein
geeft.
30