Tekstweergave van GA-1939_MB026_15027
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Febr.
1939
AMSTELODAMUM
bekrompen
academische
van
zijn
leermeester
als
de
rem
van
zijn
artistiek
elan,
maar
hij
heeft
zich
daarvan
later
losgemaakt
om
eerst
dan
tot
de
hoogste
ont
-
plooiing
van
zijn
kunst
te
komen.
Zoo
ziet
de
lezer
een
menigte
van
o
usver
verborgen
stukken
aan
Hobbema
toegeschreven,
welke
den
omvang
van
zijn
oeuvre
Tegenover
zulke
stoute
conclusies
en
hypothesen
over
Hobbema
als
kunstenaar,
staan
de
meeningen
van
hen
die
hem
slechts
beschouwen
als
een
stedelijk
ambtenaar.
Daarbij
rijst
de
vraag
of
hij
in
die
kwaliteit
wel
over
voldoenden
vrijen
tijd
beschikte
om
aanzijn
artistieke
neigingen
te
voldoen?
Mr.
O.
heett
zich
tot
taak
gesteld
om
die
vraag
te
beantwoorden,
hoewel
hij
erkent
dat
het
moeilijk
is,
omdat
er
zoo
weinig
bekend
is
overleven
en
werken
van
ambtenaren
in
vroeger
tijd.
Een
sprekend
voorbeeld
is
echter
Jacob
Bicker
Raye,
de
schrijver
van
het
bekende
dagboek
inde
18e
eeuw,
die
dooreen
verren
verwant,
den
oud
-
burgemeester
Hendrik
Bicker,
werd
geholpen
aan
het
baantje
van
afslager
op
üe
oude
vischmarkt
op
een
bezoldiging
van
/
925
’s
jaars,
waaiva,n
ƒ
-
voor
e
Aalmoezeniersweeshuis
afging.
Daar
de
afslager
bovendien
2%
/„
van
liet
zuiver
provenu
van
de
vischmarkt
genoot
en
een
opbrengst
van
/
20.000
per
maand
m
het
voorjaar
aanzienlijk
maar
niet
ongewoon
was,
verkreeg
Jacob
Raye
een
met
te
versmaden
inkomen.
Men
zou
meenen
dat
hij
een
lastige
dagtaak
had,
maar
dat
was
niet
zoo.
Bij
zijn
benoeming
werd
hij
uitdrukkelijk
gemachtigd
om
„dooi
een
bequamen
persoon
zyn
afslagersambt
voor
hem
te
laten
waarnemen
Op
den
zelfden
dag
stelde
hij
dan
ook
een
substituut-afslager
aan.
Hoeveel
Johan
Kaye
hem
betaalde
en
hoeveel
de
man
aan
steekpenningen
aan
Raye
had
gegeven
weet
men
niet,
maar
we
hebben
hier
een
stedelijk
ambtenaar,
die
zijn
ambt
met
uit
-
oefende,
maar
wel
veel
meer
salaris
ontving
dan
uit
de
weddeboeken
blijkt.
Het
is
duidelijk
dat
het
bij
dergelijke
toestanden
moeilijk
is
zich
een
beeld
te
vormen
van
een
bepaalden
ambtenaar.
Het
werk
vaneen
„gesworen”
(d.i.
beëedigden)
wijnroeier
kwam
neer
op
het
peilen
met
een
roede
of
peilstok
van
groote
vaten
wijn,
olie
of
traan,
om
daardoor
i
g
vallen
van
twijfel,
of
bij
geschillen,
den
inhoud
daarvan
volgens
de
maat
der
stad
Amsterdam
te
kunnen
vaststellen.
Reeds
in
het
eind
der
16e
eeuw
is
een
dergehjke
functionaris
aangesteld,
n.l.
de
bekende
Vincent
Coster,
alias
bene
ey
e
*!.
c
,
txl
van
den
beroemden
burgemeester
Dr.
Maarten
Coster.
In
Hobbema
s
tijd
waren
er
zes
wijnroeiers,
die
na
1655
ten
dienste
van
de
kooplieden
hun
kantoor
hadden
in
het
wachthuisje
op
de
Jan
Roodenpoortsbrug.
Vier
jaar
later
kregen
zij
een
eigen
„comptoir”
dat
tegen
de
Nieuwe
Kerkwas
gebouwd.
Zij
genoten
geen
vast
tractement,
doch
volgens
de
ordonnantie
moesten
de
particulieren
die
van
hun
diensten
gebruik
maakten
hen
betalen,
en
ieder
stak
dat
als
persoonlijke
verdanste
in
zijn
zak.
Die
ordonnantie
voor
de
„gesworen
roeyers'
van
1655
bepaalde
ook,
dat
hij
die
een
stuk,
een
toelast
of
een
oxhooft
wijn,
of
een
quarteel
olie,
wilde
laten
roeien,
dit
moest
aangeven
op
het
comptoir
van
de
roeiers
aan
den
vader
houder)
die
door
burgemeesteren
daartoe
was
aangesteld
Deze
noteerde
de
plaats
en
de
hoeveelheid,
waarna
hij
de
aanwezige
roeiers
het
loten.
Degene
dien
het
1
aanwees,
ging
terstond
aan
het
werk
en
rapporteerde
de
maten
en
merken
der
gepeilde
vaten
aan
den
vader.
De
roeiers
moesten
binnen
het
etmaal
woiden
betaa
en
zij
gaven
van
hun
loon
iets
aan
den
vader
voor
zijn
dienst.
In
1676
bepaalden
burgemeesteren
op
verzoek
van
de
roeiers,
dat
al
hun
inkomsten
ineen
gemeenschappelijke!!
pot
zouden
gestort
worden,
die
maandelijks
verdeeld
werd.
Hij
die
ziek
of
onbekwaam
was
zou
6
gld.
per
week
ontvangen.
Met
onderling
goedvinden,
kon
nu
ieder
op
zijn
beurt
een
bepaalde
vacantie
genieten.
Behalv
deze
ongeregelde
werkzaamheden
voor
de
kooplieden,
hadden
de
wijnroeiers
een
regelmatig
terugkeerende
bezigheid
in
het
verkenen
van
verplichte
assistentie
aan
den
pachter
voor
de
gewestelijke
belasting
(impost)
op
de
wijnen.
Om
de
2
maandei
moest
één
hunner,
geassisteerd
dooreen
notaris
en
een
deurwaarder,
bij
alle
wijn-
27