Tekstweergave van GA-1939_MB026_15018
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Jan.
1939
Adriano
IJsbrandi,
Hugo(ne)
Wilhelmi,
Prefectis
horarum
eiusdem
templi.
Anno
1549”.
Een
vergelijking
met
het
eerste,
op
den
boven
besproken
inventaris
der
Leidsche
muziekboeken,
genoemde
muziekboek
blijkt,
dat
met
dezen
tekst
gedoeld
wordt
op
het
Motetboek,
hetwelk
Anthonius
de
Blauwe
in
1549
heeft
geschreven.
Amsterdam.
Chr.
S.
Dessing.
DE
HAVEN
VAN
AMSTERDAM.
In
het
Algemeen
Uitbreidingsplan
van
Amsterdam,
vastgesteld
inde
Raadsvergade
-
ring
van
18
Juli
1935,
werd,
rekening
houdende
met
de
behoeften
vaneen
toenemend
groot
handelsverkeer,
dat
zich
in
verband
met
de
nieuwe
Rijnverbinding
ten
deele
langs
nieuwe
banen
zou
kunnen
ontwikkelen,
een
omvangrijk
ontwerp
opgenomen
voor
havenuitbreiding
ten
Westen
van
de
stad
inden
Amsterdammerpolder
en
in
den
Grooten
IJpolder.
Inde
nota
van
toelichting
werd
de
wenschelijkheid
betoogd,
een
nader
onderzoek
betreffende
onze
haven
in
te
stellen,
ten
einde
de
noodige
gegevens
te
verkrijgen
voor
een
doelmatige
uitwerking
en
te
zijner
tijd
verwerkelijking
van
het
ontwerp.
De
resultaten
van
deze
studie
zijn
thans
neergelegd
ineen
lijvig
boekwerk
(het
telt
meer
dan
200
bladzijden
druks),
waarvan
de
Dienst
der
Publieke
Werken
ons
een
exemplaar
ter
aankondiging
toezond.
Er
blijkt
uit,
dat
het
„nader
onderzoek”
op
zeer
breede
schaal
heeft
plaats
gehad
en
zeer
diepgaand
is
geweest.
Bovendien
is
dit
rapport
ineen
aangenaam
leesbaren
vorm
gesteld,
zoodat
het
haast
ondankbaar
is
het
zoo
te
noemen.
Men
vindt
er
de
haven
van
Amsterdam
in
haar
historische
ontwikkeling
in
geschetst,
in
haar
huidige
beteekenis
aangegeven,
en
men
wordt
in
staat
gesteld
een
blik
inde
toekomst
te
werpen.
Van
den
omvang
van
de
voor
-
genomen
uitbreiding
der
haven
krijgt
men
eenig
idee,
als
men
leest,
dat
het
ont
-
werp,
globaal
gesproken,
een
verdrievoudiging
van
de
tegenwoordige
accomodatie
geeft.
Men
houde
hierbij
echter
in
het
oog,
dat
het
havenplan
niet
gericht
is
op
spoedige
verwerkelijking;
de
uitvoering
zal
plaats
vinden
naarmate
de
toeneming
van
de
scheepvaart
daarom
vraagt.
Thans
is
het
alleen
noodig,
de
uitgestrekte
terreinen,
welke
door
hun
ligging
voor
een
doelmatige
havenuitbreiding
als
aan
-
gewezen
zijn
en
naast
welke
geen
andere
voor
dit
doel
beschikbaar
zijn,
te
reserveeren.
Van
1900
af
heeft
naar
wij
inde
samenvatting
lezen
Amsterdam
steeds
ongeveer
eenzelfde
aandeel
weten
te
behouden
inde
totale
scheepvaart
van
alle
continentale
Noordzeehavens,
zij
het
dan
ook
niet
meer
dan
goed
5
%.
Amsterdam’s
zeescheep
-
vaart
verviervoudigde
zich
in
dertig
jaren
en
verzesvoudigde
zich
in
veertig
jaren.
De
laatste
jaren
teekent
zich
het
herstel
van
het
overzeesch
vervoer
hierterstede
slechts
zwak
af.
De
voornaamste
oorzaak
hiervan
moet,
naar
het
rapport
betoogt,
gezocht
worden
in
onze
slechte
Rijnverbinding,
aan
de
verbetering
waarvan
nu
echter
met
zooveel
kracht
gewerkt
wordt.
Daarnaast
moet
de
wegruiming
van
de
beide
spoorbruggen
over
het
Noordzeekanaal
urgent
geacht
worden,
inde
eerste
plaats
van
de
brug
bij
Velsen.
In
het
bijzonder
op
twee
gebieden
zullen
zich
nieuwe
mogelijkheden
voor
Amster
-
dam’s
haven
voordoen.
De
betere
verbinding
met
het
achterland
zal
toelaten
grooter
aandacht
te
schenken
aan
de
transitofunctie
van
de
haven.
En
ten
tweede
is
de
verwachting
niet
ongegrond,
dat
het
Amsterdamsche
havengebied
nog
vérstrekkende
industrieele
ontwikkeling
zal
kunnen
vertoonen.
Het
rapport
meent,
dat
onze
haven
ineen
thans
wellicht
nog
verwijderde
toekomst
het
vier-
of
zesvoudige
verkeer
van
1929
zal
hebben
te
verwerken.
Daarop
is
het
ontworpen
plan
dan
ook
gebaseerd.
Er
is
daarin
gezorgd
voor
uitstekend
aangelegde,
goed
verzorgde
havenbekkens,
rangeerterreinen,
industrieterreinen,
verbindingen
te
land
en
te
water,
zoowel
voor
het
spoorweg-
als
voor
het
autoverkeer,
zoowel
voor
de
zeeschepen
als
voor
de
binnenvaart.
Wat
deze
laatste
betreft
wordt
nog
eens
de
18