Tekstweergave van GA-1939_MB026_15010

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELOUAMUM Jan. 1939 stelling. De caté’s inde omgeving van het gebouw lieten op het Leidscheplein ver - sierde en verlichte zuilen aanbrengen, terwijl de bloemenwinkel „Ivy” en de Ver - eeniging voor Vreemdelingenverkeer aan het Rokin bijzondere etalages hadden ingericht in verband met de gebeurtenis, waaraan ook de geheele pers, o.a. door het publiceeren van groote artikelen, op zeer gewaardeerde wijze heeft medegewerkt. Ben Albach. EEN KIJKJE ACHTER DE SCHERMEN RIJ DEN ACHÏTIENDE-EEUWSCHEN DICHTER-JOURNALIST JAN VAN GYSEN. Over den Amsterdamschen Volksdichter Jan van Gysen heeft wijlen de heer Corn. J. Gimpel, in het zeventiende jaarboek van Amstelodamum, een studie gepubliceerd. De schrijver heeft hierin ook diens journalistieke rijmelarij in qualiteit van redacteur - uitgever van zijn Amsterdamsche Mercurius, uitvoerig behandeld. Indachtig dat een zij het ook bescheiden, aanvulling hierop de belangstellenden allicht welkom zal zijn, breng ik het volgende onder hun aandacht. Bij een speurtocht inde onuitputtelijke verzameling oud-notarieele documenten vond ik een attestatie door Jan van Gysen en diens hospesen Johannes Belief lam en echtgenoote op 7 November 1719 voor notaris Johannes van Vilekens afgelegd, welke ons een aardig kijkje gunt inde redactie-keuken waar de inhoud van de Amsterdamsche Mercurius toebereid werd. Tot goed begrip van het betreffende voorval, vooraf een kleine toelichting. In het 49e nummer (18 Aug. 1719) van Jan van Gysens Maandagse Amsterdamsche Merkurius vindt men op pag. 196 een, evenals de'geheele inhoud, op rijm gesteld bericht uit Rotterdam, waarin een doekje wordt opengedaan vaneen zekere aldaar wonende Juffer die nader wordt aangeduid als ~de dochter vaneen man die hier tabak verkoopt.” In het nummer van 6 October, dus ruim zes weken daarna komt weer een bericht uit Rotterdam althans betrelfende deze plaats voor, behelzende een volkomen rehabilitatie van dein de 49e Mercuur (v. 18 August.) zoo kwalijk besproken Juffer, met de verklaring van de schrijver dat; „geen ding ooyt weer in myn Merkuur zal zyn gesteld daar eenig eerlyk mens zig zelven aan kan stooten”. Wat er intusschen gebeurd was laat zich nu gemakkelijk afleiden uit de attestatie door Jan van Gysen en zijn hospesen voor notaris Joh. v. Vilekens afgelegd. Blijkbaar was „Hendrik Borggardus koopman te Rotterdam”, op wiens verzoek deze attestatie werd opgemaakt de vader van de belasterde Juffer. 7 November 1719. „Compareerden voor my Johannes van Vilekens openbaar Nots, alhier, ter „presentie van de nagenoemde getuigen, Johannes Belflam, Marie Stuckeruis „ende Jan van Gysen, alle van competente ouderdom woonende hy laatste ge - „tuige ten huyse van hun twee eerste deposanten, inde Roosestraat binnen „deze stad, dewelke ter versoeke van Hendrik Borggardüs, coopman woonende „tot Rotterdam ende ten behoeve van diegene die het verders soude mogen aangaan „by ware woorden ende des noods synde met presentatie van solemnele Eede, „voor de opregte waerheyd getuygen en verklaaren, ende attesteren, hoe waar „en waarachtig is; „Dat zy deposanten in het begin van de maand Augustus deses jaars ten huyse „van haare deposanten hebben sien komen twee manspersoonen synde de eene „korter als de andere van persoon, seggende beyde van Rotterdam te komen „ende dat sy aldaar woonagtig waren, vragende de voornoemde twee persoonen „aan hem derde deposant, of hy iets inde Merkuur wilde stellen, onder belofte „van hem derde deposant te sullen daar voor betalen, ende voegende daarby ende „ook met een opgevende eenige dingen vaneen dogter woonende tot Rotterdam, „hebbende verders de voorn: twee persoonen daar voor aan den derden deposant 10