Tekstweergave van GA-1939_JB036_00100

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
niet moeten beoordeelen naar onzen maatstaf van het doel van het onderwijs voor de jeugd, doch naar de toenmaals algemeen geldende begrippen dienaangaande. Dit laatste nu heeft Ter Gouw bi] zijn bespreking van het onderwijs en de onderwijs - politiek der Amsterdamsche overheid van de 15e en 16e eeuw ingezien noch begrepen, zooals wij nu nog in het kort willen aangeven. En dan beginnen wij met te wijzen op het oordeel van Ter Gouw over de zoo juist besproken keur van Juli 1496. Daar - over zegt hij in dl. 111 van zijn werk, Hfdst. 25, blz. 313: „Deze keur van 1496 is welsprekend. De openbare scholen gaan te niet, omdat men er de jongens opleidt voor zang en ceremoniën inde kerk; terwijl de bijzondere scholen bloeijen, omdat de knapen er m nuttige en noodige kundigheden onderwezen worden”. Ik onder - streepte hier de beide redegevende woordjes „omdat”. Er is dunkt me weinig gezonde logica voor noodig om te kunnen constateeren, dat Ter Gouw hier een verband legt tusschen twee feiten, dat er volstrekt niet in ligt besloten. Vooreerst toch stelt Ter Gouw het voor, alsof inde parochiescholen de jongens werden onderricht in zang en ceremoniën alleen, met verwaarloozing van „nuttige en noodige kundigheden”, welke alleen op de bijscholen zouden zijn aangeleerd. Ook Ter Gouw wist heel goed, dat de stedelijke overheid geen middel onbeproefd liet, kosten noch moeite spaarde, om het onderwijs der mannelijke jeugd zoo hoog mogelijk op te voeren. Daarom was het ook onwaar en onoprecht van hem om te insinueeren, dat de gevoerde onderwijspolitiek van Amsterdam’s vroede vaderen uit dien tijd oorzaak was van het kwijnend bestaan der stadsscholen, den bloei der bijscholen. Hij ziet ook over het hoofd de beide omstandigheden, waarop wij zooeven hebben gewezen, n.l. het ontbreken vaneen leerplicht 1 en de kosten aan het onderwijs verbonden, die er toe medewerkten, dat het aantal scholieren betrekkehjk klem was. Tenslotte heeft hij ook geheel uitgeschakeld den psychologischen factor van den kant der ouders, die blijkbaar uiteen aangeboren vrijheidsdrang hun kinderen bij voorkeur met naar de overheidsscholen wilden zenden. Doch al deze en mogehjk nog meer andere redenen hebben mets uitstaande met dezen factor: was het onderricht op de parochie - scholen minderwaardiger of slechter, omdat er ook onderwezen werd m zang en ceremoniën? Dat heeft Ter Gouw met geen enkel woord bewezen, noch waar kunnen maken. Eenzelfde gebrek aan histonschen en cntischen zin en aan logischen gedachten - gang bespeuren wij bij de beschouwingen van Ter Gouw naar aanleiding van de I Ofschoon in Ter Gouw s tijd de wettehjke leerplichtwet niet bestond, een moreele verplichting om de kinderen een goed onderricht te geven werd toch vrijwel algemeen aangenomen. 36