Tekstweergave van GA-1939_JB036_00092

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
digd voor de ouders om hun hinderen naar bijscholen te sturen; nu echter wordt er uitdrukkelijk bijgevoegd; „uutgeseit maechdekijns ”. Deze keur is nog bijzonder merkwaardig door de volgende drie bepalingen: 1 . Niet alleen werd nu verboden het „setten” der kinderen ineen bijschool, maar ook hen „aldaer ter scholen te houden”. 2 . Een uitzondering hierop werd gemaakt voor de bijschool van meester Pauwels Tanckenzoon. 3 . Alvorens hun kinderen naar de school van genoemden meester te zenden moesten de ouders op het stadhuis voor het gerecht verschijnen en hun kinderen daar ver - toonen, „omme the besien off zy nut siin ter choere te gaen off niet”. Van den uitslag van dit onderzoek zou het afhangen, of het gerecht al of niet zou loestaan, dat de desbetreffende kinderen naar de bijschool mochten worden gezonden. Wat het onder genoemde betreft, zijn wij geneigd te veronderstellen, dat het onderscheid tusschen het m de school „setten” en het „ter schole te houden” niet zonder bedoeling gemaakt zal zijn. Wat het stadsbestuur daarmede echter beoogde is bij gebrek aan nadere gegevens moeilijk met zekerheid aan te geven. Niet on - mogelijk lijkt het ons, dat hiermede werd verboden de kinderen bij den betreffenden bijschool-onderwijzer inde kost te doen, zooals in dien tijd niet zelden gebruikelijk was. Den onder 2 genoemden meester Pauwels Tanckenzoon meenen wij te mogen houden voor den opvolger van den m de keur van 1481 genoemden meester Anthonijs. Want wij kunnen moeilijk aannemen, gezien de houding van het stadsbestuur tegen - over de bijscholen, dat reeds zoo spoedig aan een tweeden meester verlof zou zijn gegeven een bijschool te houden. Het meest belangrijke is wel het geheel nieuwe voorschrift onder genoemd. Zooals wij zagen, moesten de kinderen, alvorens de ouders verlof konden krijgen hen naar de bijschool te zenden, voor het gerecht verschijnen om gekeurd te worden, of zij geschikt waren „ter choere te gaen of met”. In deze bepaling zien wij een eerste uiting m latere keuren zal dit met nog meer nadruk aan het licht komen van de zorg van het stadsbestuur, dat het onderwijs voor de jeugd zou beantwoorden aan het boven uiteengezette fundamenteele doel, de opleiding n.l. tot en de practische deelname aan de kerkehjke plechtigheden. Wij merkten hiervoor reeds op, dat de school hoofdzakehjk was gesticht voor de kerk; het schoolonderwijs stond m nauw verband met de kerkelijke liturgie en den eeredienst, waarnaar het eerste zich richtte en als het ware om de laatste zich concentreerde. Evenals de kathedraal- en klooster- 28