Tekstweergave van GA-1939_JB036_00091

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
]°. Niemand mocht zijn kinderen naar „onderscolen van knechts” zenden op een boete van I pond voor elke overtreding. 2°. Bewoners van de Oude Zijde mochten hun kinderen met op school laten gaan inde school van de Nieuwe Zijde en omgekeerd, eveneens op een boete van 1 pond voor elke overtreding. In deze keur trekt de laatste bepaling onze bijzondere aandacht. Wij meenen nh, dat deze bepaling ongetwijfeld was opgenomen als een middel ter controle van het eerste hd der keur. Het schijnt wel, dat deze keur haar doel niet heeft gemist; immers het zou bijna 20 jaren duren, vooraleer het stadsbestuur zich genoodzaakt zag een nieuwe ver - ordening tegen de bijscholen uitte vaardigen. Inde eerste helft van Mei 1481 werd een nieuwe keur afgekondigd, waarin werd bepaald, dat niemand zijn kinderen m „onderscolen” of bijscholen mocht „setten” dan alleen „tot meester Anthonijs op een boete van 3 pond. Bovendien bevatte deze keur de bepaling, dat voor ieder kind, hetwelk op genoemde bijschool ter schoolging, elk vierendeel jaars aan het stadsbestuur moest worden betaald een schoolgeld van 2 oude Philips penningen of 2 stuivers. Uit deze keur blijkt vooreerst, dat het stedehjk bestuur, mogelijk wel om tegemoet te komen aan het verlangen van vele ouders, toestemming had gegeven aan een zekeren meester Anthoms, om een bijschool te houden. Hoewel het met met zooveel woorden inde keur wordt gezegd, meenen wij toch uit den samenhang en bij ver - gelijking van dergehjke keuren uit latere jaren gerechtigd te zijn tot de volgende conclusie: Om aan het finantieele nadeel, hetwelk uit dit verlof voor het houden vaneen bijschool vanzelf voor de openbare kas voortvloeide, tegemoet te komen, maar tevens ook als een recognitie van het uitsluitend recht der stad om scholen te houden, werden de ouders verplicht voor ieder kind, hetwelk zij naar de bijschool zonden, per kwartaal 2 stuivers aan het stadsbestuur te betalen. Nog op een ander feit, hetwelk in deze keur ligt opgesloten, willen wijde aandacht vestigen. Terwijl m de twee voorafgaande keuren van 1460 en 1462 uitdrukkelijk wordt gesproken van „kijnderen dat knechts zijn”, en „sijn kinderen senden in onderscolen van knechts'', dus jongens, spreekt deze keur meer m het algemeen van „zijn kinderen”, waaronder derhalve ook de meisjes kunnen en zullen begrepen zijn. Eerst ineen volgende keur, die van de 2e helft van Juli 1484, wordt voor de meisjes een uitzondering gemaakt, wanneer er opnieuw een verbodsbepaling wordt uitgevaar- 27